... I understand difficult words that are in the stones
Slide 3 - Slide
Stones dictee!
Dictee moet in stilte!
Eerst lees ik de zin op, daarna herhaal ik de zin en schrijf je op wat je hoort. Vervolgens herhaal ik de zin opnieuw.
Slide 4 - Slide
Prepositions
Prepositions zijn voorzetsels. (Kastwoorden)
Prepositions of time
(Wanneer iets gebeurd)
Prepositions of place
(Waar iets gebeurd)
Slide 5 - Slide
Prepositions of time
- Geeft aan wanneer iets gebeurd
In: maanden, jaren, seizoenen en specifieke delen van de dag
I woke up in the afternoon
on: dagen van de week, maand en datums, ook speciale dag
I have a game on Saturday
At: tijden en feestdagen
I saw my aunt atChristmas
Slide 6 - Slide
Prepositions of place
- Geeft aan waar iets gebeurd
In: plekken in de natuur, landen en als iets ergens in is
He took photos inthe museum
On: openbaar vervoer en iets ligt ergens bovenop
My phone is onthe table
At: specifeke locaties, huisnummers en (namen van) gebouwen
I am atthe station
Slide 7 - Slide
Future Tense
De toekomende tijd is een grammaticale tijd die wordt gebruikt om acties of gebeurtenissen te beschrijven die in de toekomst zullen plaatsvinden.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Adjectives and adverbs
Adjectives = Bijvoeglijke naamwoorden
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord of persoon, dier of ding She is beautiful, what a beautiful horse,...
Adverbs = Bijwoorden
Zegt iets over een werkwoord (hoe iets gebeurt), of een bijvoeglijk naamwoord, of een ander bijwoord. Het gaat dan om 'hoe'. She danced beautifully. He is very succesful. He moved quickly
Als het nietiets zegt over een zelfstandig naamwoord is het dus een bijwoord
Slide 10 - Slide
Adverbs ending in -Y
For adjectives that end in -y, we remove the -y and add -ily:
crazy - crazily
happy - happily
Adverbs ending in -LE
For adjectives that end in a + le we remove the -e and add -y:
terrible - terribly
horrible - horribly
Adverbs ending in -IC
If the adjective ends in -ic, we add -ally:
ironic - ironically
enthusiastic - enthusiastically
realistic - realistically
Except: public - publicly
Irregular Adverbs
Some adverbs are irregular:
fast - fast The man drives very fast (quickly).
good - well You speak English very well. Long-long not longly Low-low