Dienstverlening en ProductenVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1
This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Verkoop
01-03-2022
Slide 1 - Slide
Goedemiddag!
Welkom bij het keuzevak Commercieel.
Boek "werken in de verkoop" op tafel leggen
Telefoon in tas of telefoon tas
Slide 2 - Slide
Wat gaan we doen?
- Kennistest/oefentoets
Resterende tijd: Met je achterstand bezig (als je die hebt)
Slide 3 - Slide
Doelen
- Je vult de kennistest zorgvuldig in.
- Je weet aan welke onderdelen je nog moet werken voor dit vak.
- Je gaat bezig met je achterstand (als die er is) in de resterende tijd.
Slide 4 - Slide
Een ander woord voor derving is?
A
Verlies
B
Handel
C
Verkoop
D
Geen idee
Slide 5 - Quiz
Als een klant de winkel binnenkomt dan.........?
A
Zeg ik niets
B
Begroet ik de klant
C
Kijk ik boos
Slide 6 - Quiz
Wat is een fulltime medewerker?
A
Werkt enkele uren en/of dagen
B
Werkt volledig (vanaf 38 u per week)
Slide 7 - Quiz
Op de drukke momenten in een winkel heb je een .....?
A
Verkooppiek
B
Piekbezetting
C
Overbezetting
Slide 8 - Quiz
De mate waarin promotiemateriaal de aandacht trekt van de klant noem je?
A
Stopkracht
B
Attentiewaarde
Slide 9 - Quiz
Je hebt verschillende onderdelen binnen de winkelpresentatie, wat is een voorbeeld van winkelexterieur?
A
Winkelpui
B
Etalage
C
Schappen in de winkel
D
Winkelentree
Slide 10 - Quiz
Door de inrichting van de ........... moet je kunnen zien wat in de winkel te koop is. Deze hele presentatie moet mensen enthousiast en nieuwsgierig maken.
A
Winkelpui
B
Winkel
C
Etalage
Slide 11 - Quiz
Bij het tekenen van de routing houd je rekening met wat je klanten willen, zoals:
Bij een artikelpresentatie houd je rekening met wat een klant wil of verwacht. Wat verwacht de klant bijvoorbeeld bij artikelpresentatie? (noem 2 dingen)
Slide 13 - Open question
Waarom mag je geen goederen voor een nooduitgang zetten in de winkel of in het magazijn?
A
De vluchtweg moet vrij blijven zodat je deze kan gebruiken als dat nodig is.
B
Je mag daar wel goederen voor zetten.
Slide 14 - Quiz
Een ......................... is een op papier gemaakte indeling van een schap of stelling met artikelen.
A
stappenplan
B
indeling
C
schappenplan
Slide 15 - Quiz
Wat doe je als je het schap gaat "spiegelen"?
Slide 16 - Mind map
Wat versta je onder het woord "inspringmoment"?
A
Als je gaat springen als er een klant in de winkel komt
B
Het moment waarop je naar de klant afstapt als je ziet dat die hulp nodig heeft.
Slide 17 - Quiz
Op wat voor manieren kan je zorgen dat de "trouwe klanten" blijven?
Slide 18 - Mind map
Is dit woord of beeldmerk?
A
Beeldmerk
B
Woordmerk
C
Beeld en woordmerk
Slide 19 - Quiz
Wat doe je als een klant met een klacht in de winkel komt??
Slide 20 - Mind map
Wat betekend Fifo?
A
First in First out
B
First out First in
Slide 21 - Quiz
Wanneer wordt de "Lifo" manier van vullen gebruikt?
A
Als de producten snel verkocht moeten worden
B
Als de artikelen onbeperkt houdbaar zijn
C
Als de producten die ouder zijn eerst verkocht moeten worden
Slide 22 - Quiz
Artikelen moeten goed opvallen en de aandacht van de klant trekken. Daarvoor gebruik je hulpmiddelen, zoals ?
Slide 23 - Open question
Wanneer je op een bepaald moment van de dag veel personeel nodig hebt, noem je dit een .........
A
Verkoopplek
B
Piekbezetting
C
Overbezetting
Slide 24 - Quiz
Hoe heet het als er teveel personeel aanwezig is?
A
Verkoopplek
B
Piekbezetting
C
Overbezetting
D
Onderbezetting
Slide 25 - Quiz
Noem een voorbeeld van een bedrijfsnorm of huisregel op je stage.
Slide 26 - Open question
Bij ........................ heb je te weinig personeel in de winkel. Dit leidt tot wachtende of zelfs weglopende klanten.
A
Piekbezetting
B
Overbezetting
C
Onderbezetting
Slide 27 - Quiz
Regels, gedragingen en gebruiken die je door de jaren heen hebt aangeleerd noem je?
A
Normen
B
Waarden
C
Gewoonten
Slide 28 - Quiz
........................ zijn door de jaren heen gegroeid tot regels waaraan iedereen zich moeten houden!
A
Normen en Waarden
B
Gewoonten
Slide 29 - Quiz
Een winkel moet er schoon uitzien. In een vieze winkel komen steeds minder klanten. De hygiëne in de winkel kun je in drie groepen verdelen:
de persoonlijke hygiëne van het personeel, de hygiëne bij de bedieningsafdeling en de winkelverzorging. Noem een voorbeeld van persoonlijke hygiëne?
Slide 30 - Open question
Regels die bepalen hoe je met anderen omgaat zijn?
A
Omgangsregels
B
Normen en Waarden
Slide 31 - Quiz
Het uitwisselen van boodschappen tussen een zender en een ontvanger is?
A
Communiceren
B
Correct reageren
Slide 32 - Quiz
Aan de slag!
Heb je nog niet alles ingeleverd: Lever achterstand in.
Helemaal klaar, en loop je helemaal bij? Dan ben je klaar voor vandaag.