Herhaling en oefenen unit 1

Hey 1L
Ik ben jammer genoeg nog ziek maar via deze weg kan je alle stof nog eens herhalen en oefenen. Volg de linkjes naar oefenmateriaal en als je klaar bent kom je elke keer weer terug naar de lessonup voor de volgense stap. 
Met Quizlet kan je de woordjes nog eens oefenen! vergeet ook niet dat je eventueel nog versterk jezelf of test jezelf kan doen.
veel succes met de toets en veel plezier op 3 oktober!
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hey 1L
Ik ben jammer genoeg nog ziek maar via deze weg kan je alle stof nog eens herhalen en oefenen. Volg de linkjes naar oefenmateriaal en als je klaar bent kom je elke keer weer terug naar de lessonup voor de volgense stap. 
Met Quizlet kan je de woordjes nog eens oefenen! vergeet ook niet dat je eventueel nog versterk jezelf of test jezelf kan doen.
veel succes met de toets en veel plezier op 3 oktober!

Slide 1 - Slide

Grammar recap
- To have got
- personal & possessive pronouns
- To be
-A or An

Slide 2 - Slide

To have got (+)
To have got = hebben

Als je wilt zeggen dat iemand iets heeft gebruik je: 
 have got or has got

Have got bij I/you/we/they
Has got bij he/she/it

Slide 3 - Slide

To have not got (-)
have not got = niet hebben

Als je wilt zeggen dat iemand iets niet heeft gebruik je: 
 have not got or has not got

Have not got bij I/you/we/they
Has not got bij he/she/it

Slide 4 - Slide

Examples
I have got brown hair, I have not got blonde hair.
short
I've got brown hair, I haven't got blonde hair
-----------------------------------------------------------------------
He has got straight hair, he has not got curly hair
short
He's got straight hair, He's not got curly hair

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

To be = zijn
am
you  are
he/she/it is
we are
you are
they are

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Pronouns
I,he, she, it, you, we, you, they. 
Me, him, her, it, you, us, you, them
My, his, her, its, our, you, their
mine, his, hers, its, yours, ours, yours, theirs

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

Complete the sentence with to have/has got: My sister ............. a bike

Slide 13 - Open question

Mijn zus heeft geen fiets
(to have got ) (not)

Slide 14 - Open question

Heeft jouw zus een fiets?

Slide 15 - Open question

met bovenstaande link kan je de woordjes en zinnetjes nog oefenen

Slide 16 - Slide