D2 ER2 l'adjectif

  • Voca
1 / 36
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

  • Voca

Slide 1 - Slide

C'est un grand prof.
C'est une grande classe.


L'adjectif : het bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Slide

Livre, p. 97-99 : l'adjectif masculin et féminin

Slide 3 - Slide

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord) : speciale regels

 p. 98 !!!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Maak één zin met een bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands

Slide 6 - Mind map

Welke letter komt er achter het bijvoeglijk naamwoord als het mannelijk meervoud is?
A
e
B
s

Slide 7 - Quiz

Welke letter komt er achter het bijvoeglijk naamwoord als het vrouwelijk enkelvoud is?
A
e
B
s

Slide 8 - Quiz

Welke letters komen er achter het bijvoeglijk naamwoord als het vrouwelijk meervoud is?

Slide 9 - Open question

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud gewoon een extra -s bij.
Il est néerlandais > Ils sont néerlandaiss
A
B

Slide 10 - Quiz

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm al op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen niet nog een -e bij.
Le vélo est rouge > La voiture est rouge
A
B

Slide 11 - Quiz

Livre, p. 99-100 : l'adjectif masculin + féminin et pluriel

Slide 12 - Slide

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord) : speciale regels

 p. 99 !!!

Slide 13 - Slide

SAMENVATTING : Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het zelfstandig naamwoord aan. Kijk of dit woord enkelvoud, meervoud, mannelijk of vrouwelijk is en voeg de juiste letter(s) toe aan het bijvoeglijk naamwoord. Mannelijk enkelvoud is de basisvorm.

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
-
+e
meervoud
+s
+es

Slide 14 - Slide

Livre, p. 101-103, ex. 2-5
en paires 

Slide 15 - Slide

Et maintenant...quelques questions ! 

Slide 16 - Slide

La maison est ...
A
petit
B
petite

Slide 17 - Quiz

Lucas et Jean sont ...
A
sportif
B
sportifs

Slide 18 - Quiz

Le jardin est ...
A
grand
B
grande

Slide 19 - Quiz

Elles sont ...
A
français
B
françaises

Slide 20 - Quiz

Ma soeur est ...
A
content
B
contente
C
contents
D
contentes

Slide 21 - Quiz

C'est un placard ...
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 22 - Quiz

Les garçons sont ...
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 23 - Quiz

Il a une chaise ...
A
bleu
B
bleue
C
bleus
D
bleues

Slide 24 - Quiz

Elle est ...
A
drôle
B
drôlee
C
drôles

Slide 25 - Quiz

Elles sont …
A
drôle
B
drôlees
C
drôles

Slide 26 - Quiz

Le vélo est ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 27 - Quiz

Les vélos sont ...
A
gris
B
grise
C
grises

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

bleu
rouge
violet
jaune
vert
noir

Slide 30 - Drag question

Le vélo est ...

Slide 31 - Open question

Les chats sont ...

Slide 32 - Open question

La voiture est ...

Slide 33 - Open question

La maison est ...

Slide 34 - Open question

Adjectif (bijvoeglijk naamwoord)
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.
De rode fiets = Le vélo rouge.

Alleen grand en petit komen ervoor.
De kleine tuin = Le petit jardin.

Als het werkwoord être (zijn) ertussen staat, is de zinsvolgorde hetzelfde als in het Nederlands.

Slide 35 - Slide

Werk nu aan de extra kopieën die je van de leerkracht ontvangt.

Slide 36 - Slide