Hoofdstuk 7 Schoonmaken

Hoofdstuk 7 Schoonmaken
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 7 Schoonmaken

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Schoonmaken wat
weet je er al van?

Slide 2 - Mind map

This item has no instructions

Moppen  de vloer dweilen met een mop

Stofwissen =  je haalt het stof van de vloer met een stof
 

Stofwisser: een droge doek waaraan stof blijft kleven

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Schrobben: schoonmaken met water en een harde borstel 

Afnemen:  los vuil of vlekken verwijderen met een doek


Dit kan op verschillende manieren. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Vuil soorten
- Droog:                        vuil dat los ligt, zoals stof 

- Licht gehecht:        is vuil dat je met een veeg van een doekje                                                 weg kunt vegen

- Sterk gehecht:       een vlek waarbij je heel hard moet boenen 
                                         om hem weg te krijgen

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Vuil verwijderen
• Droog afnemen:
   afnemen met een droge doek, stofwisser of een stofzuiger.

Klamvochtig afnemen: vochtige microvezeldoekje, een mop                                                          of dweil.
 
Nat afnemen: met een nat doekje iets weghalen of schrobben


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

  • Microvezeldoek: een doek gemaakt van een speciale stof 



                   je hoeft hierbij geen schoonmaakmiddel te gebruiken 

  • Stofdoek: een doek waarmee je stof weghaalt. 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Veiligheidssymbolen -->  
een teken of symbool dat aangeeft dat iets gevaarlijk is. 

  • Waar kom je deze tegen?
  • Ben je ze als een tegengekomen?
  • Welke kennen we allemaal?  

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag met...

Opdracht 2 t/m 7 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions


Maken opdracht 8 t/m 10

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Deel 2

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

  • Micro-organisme:  kleine levende wezens

  • Voorspoelen: 
       voordat je goed gaat afwassen spoel je eerst de ergste          
       viezigheid eraf. 


 


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

  • Kookzone: een deel van een keramische kookplaat.                                            Je zet hier een pan op. 



  • Ovenreiniger: Schoonmaakmiddel speciaal voor de oven. 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

  • Sanitair
      Alles wat in een toilet of in een badkamer hoort, bijvoorbeeld        de wc, de wastafel, het bad, de douche. 

  • Kalkaanslag: vlekken die klak uit het water achterlaat. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

  • glasreiniger
       een schoonmaak speciaal voor ramen, spiegels en glazen             tafels. 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
Wil jij een pepsi max?
B
Wil jij een Pepsi Max?
C
Wil jij een Pepsi max?

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag met...

Opdracht 11 t/m 16

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag 
  • Nakijken opdracht 11 t/m 16

  • Voorbereiden Quiz opdracht 18: per 2 leerlingen 2 vragen       bedenken over het hoofdstuk 
  • Maak ook opdracht 19 

  • Daarna 19 nakijken en opdracht 18 klassikaal doen 

Slide 19 - Slide

uitvoering opdracht 18 
Afronden Ned P2
  • Hoofdstuk 7 bijwerken en alles bijschrijven
  • De woordenlijst van hoofdstuk 7 bijwerken 

  • Hoofdstuk 4 Hygiëne en 6 De receptie checken en 
       bijwerken als dit nodig is.
  • Gaatjes maken in alles en in de map doen
  • Einde van de les: ma p + boek inleveren 

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

OPDRACHT 17
knippen 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Uitleg stappenplan maken
Let op: interpuncties en hoofdletters 

Volgende les gaan we hiermee aan de slag! 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Hoofdletters en Interpuncties

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 24 - Mind map

This item has no instructions

Regel 1: aan het begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.
  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Regel 2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De  Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
Wanneer gaat meneer Jansen slapen?
B
Wanneer gaat Meneer Jansen slapen?
C
Wanneer gaat meneer jansen slapen?

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Regel 3: namen van organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
Amazon of Ebay?
B
Amazon of EBay?
C
Amazon of eBay?

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • De Franse Fransman spreekt Frans
  • Limburgs dialect

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij een windstreek gebruik je geen hoofdletter.
  • Er komt vandaag een noordelijke wind.
Als de windstreek onderdeel is van een naam, gebruik je wel een hoofdletter.
  • Noordelijke IJszee

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Als je met de windstreek een cultureel, economisch of politiek gebied bedoelt, schrijf je een hoofdletter.
  • In het Nabije Oosten is de situatie erg gespannen.
  • Arme landen krijgen steun van het Westen.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
noord-brabant
B
Noord-brabant
C
Noord-Brabant
D
noord-Brabant

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
Met ananas erop is het geen Italiaanse pizza!
B
Met ananas erop is het geen italiaanse pizza!

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
Wat is een Westelijke zeestroom nou weer?
B
Wat is een westelijke zeestroom nou weer?

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed geschreven?
A
Woon jij aan de amstellaan?
B
Woon jij aan de Amstellaan?

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer gebruik je een komma?
Als je een korte pauze hoort in een zin.
Mieke, het zusje van Gaby, gaat volgende week voor het eerst naar school.

Tussen de delen van een opsomming in een zin en tussen meerdere bijvoeglijke naamwoorden. (Behalve bij en/of).
Wil je koffie, thee of iets anders? Ik heb nieuwe, mooie kopjes om het in te schenken.



Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je een komma?
Tussen twee persoonsvormen in een zin die niet bij elkaar horen.
Als het goed is, komt Lindsey zo.

Als iemand met zijn naam wordt aangesproken. Voor of na de naam komt dan een komma.
Jeroen, kom je zo? / Kom je zo, Jeroen?

Tussen een hoofdzin en een bijzin.                    
Ik sta morgen vroeg op, als ik goed slaap.

 Let op voegwoorden: hoewel, omdat, zodat, opdat, indien, maar, aangezien en terwijl

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

1: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Slide 43 - Slide

This item has no instructions