9. Les 22-09-2020
1 / 34
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
(to) BE - ZIJN
Welke verkorte vorm van het woord hoort in welk vakje?
Sleep de woorden naar het juiste vakje.
'm
're
's
I
you
she
he
it
we
they
Slide 5 - Drag question
(to) HAVE - HEBBEN
Welke korte vorm van het woord hoort in welk vakje?
Sleep de woorden naar het juiste vakje.
've
's
I
you
she
he
it
we
they
Slide 6 - Drag question
AM
ARE
IS
you
we
they
he
I
she
it
Tim
Janine
Britt &
Thomas
Slide 7 - Drag question
Welk woord hoort in welk vakje?
Sleep de woorden naar het goede vakje.
wij
zij
jij
ik
hij
het
ze
I
you
she
he
it
we
they
Slide 8 - Drag question
(to) HAVE - HEBBEN
Welke korte vorm van het woord hoort in welk vakje?
Sleep de woorden naar het juiste vakje.
've
's
I
you
she
he
it
we
they
Slide 9 - Drag question
Vul in:
I have a cat. It's .... cat.
I have a cat. It's .... cat.
Slide 10 - Mind map
Vul in:
My father has a new car. It is ...... car.
My father has a new car. It is ...... car.
Slide 11 - Open question
She ....... (to have got) a pink umbrella.
A
has got
B
have got
C
has
D
have
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
A
Beard
B
Braces
C
Tall
D
Small
Slide 17 - Quiz
A
Tall
B
Beard
C
Glasses
D
Long
Slide 18 - Quiz
A
Tall
B
Short
C
Braces
D
Glasses
