Self-test (4-10)

Hello V3K3! :) 





Phone in the phonebag? Coat in the hallway? Books, notebook, Chromebook & a pen on your table? Awesome!
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hello V3K3! :) 





Phone in the phonebag? Coat in the hallway? Books, notebook, Chromebook & a pen on your table? Awesome!

Slide 1 - Slide

Today:
1. Recap
2. Homework check:
Exercises  36, 37 & practise more
3. Info test
The time
4. Get to work / extra grammar!


Goals (at the end of this lesson...) :
- You understand the grammar (unit 1).
- You started working on the self-test (unit 1).
- You actively participated in today's lesson.
Important dates:



Progress test 1:

12 October 2021

Slide 2 - Slide

1. Recap
Hoe zeg je deze tijden in het Engels?

  • Drie uur
  • Half zes
  • Tien voor twee
  • Kwart voor acht
  • Kwart over elf

Slide 3 - Slide

1. Recap
Hoe zeg je deze tijden in het Engels?

  • Drie uur = three o'clock
  • Half zes = half past five
  • Tien voor twee = ten to two
  • Kwart voor acht = a quarter to eight
  • Kwart over elf = a quarter past eleven

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

2. Homework check:
Wat was het huiswerk?
Maken: opdracht 36, 37 & practise more
Leren: Grammar 'the time'


Ik loop langs om te controleren. Je mag zachtjes kletsen tussendoor!

Slide 6 - Slide

3. Info test
  1. Lezen
    - Oefenen (zie Classroom voor
    goede websites)
  2.  Words unit 1
    - Zowel NL-EN als EN-NL
  3. Grammar unit 1
    - Toepassen in zinnen
  4. Phrases unit 1
    - Zinnetjes vertalen

Slide 7 - Slide

4. Get to work or extra grammar
Ik ga de grammatica van hoofdstuk 1 herhalen. Je kan kiezen om hier aan mee te doen of in stilte aan de slag te gaan met de self-test van unit 1 (online). 

Slide 8 - Slide

Grammar 1.1: past simple
De past simple gebruik je als iets in het verleden is gebeurd en is afgelopen. Het is belangrijk wanneer dit is gebeurd.

Signaalwoorden voor de past simple zijn bijvoorbeeld: yesterday, an hour ago, three years ago, in 2015. Alle tijdsbepalingen die laten zien dat het in het verleden is gebeurd. 

Slide 9 - Slide

Grammar 1.1: past simple
Bij regelmatige werkwoorden eindigt de past simple op -ed (paar uitzonderingen qua spelling, die vind je in je tekstboek). 
  • We danced a lot yesterday.


Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm. Kijk daarvoor in het tweede rijtje van de onregelmatige werkwoorden (in je tekstboek).
  • I sent het a letter a week ago.

Slide 10 - Slide

Grammar 1.1: past simple
In ontkennende (-) en vragende (?) zinnen gebruik je did of didn’t + hele werkwoord.

I played chess an hour ago. (+)
I didn't play chess an hour ago. (-)
Did I play chess an hour ago? (?)

Slide 11 - Slide

Grammar 1.1: past simple
Pak je schrift en schrijf de antwoorden op:
  1. You _______ (walk) a lot two days ago. (+)
  2. _____ I _____ (talk) to you yesterday? (?)
  3. We ________ (sing) at all last week. (-)
  4. They _______ (work) at the shop three weeks ago. (+)
  5. We _________ (listen) to our mum an hour ago. (-)

Slide 12 - Slide

Grammar 1.1: past simple
  1. You walked a lot two days ago. (+)
  2. Did I talk to you yesterday? (?)
  3. We didn't sing at all last week. (-)
  4. They worked at the shop three weeks ago. (+)
  5. We didn't listen to our mum an hour ago. (-)

Slide 13 - Slide

Grammar 1.2: betrekkelijk voornaamwoorden
who: personen
It was Sarah who talked to me yesterday.

which: dingen
She sent me an email which said that she couldn't come.

Slide 14 - Slide

Grammar 1.2: betrekkelijk voornaamwoorden
Schrijf de antwoorden in je schrijft. Kies uit who en which:
  1. The girl _____ sang that song is my cousin.
  2. My teacher _____ lives in Arnhem is very friendly.
  3. My coat ______ is red is really old.
  4. He missed the meeting _____ was extremely important.
  5. My sister _____ is slightly older than me is called Lauren.

Slide 15 - Slide

Grammar 1.2: betrekkelijk voornaamwoorden
Schrijf de antwoorden in je schrijft. Kies uit who en which:
  1. The girl who sang that song is my cousin.
  2. My teacher who lives in Arnhem is very friendly.
  3. My coat which is red is really old.
  4. He missed the meeting which was extremely important.
  5. My sister who is slightly older than me is called Lauren.

Slide 16 - Slide

Grammar 1.3: much / many
Much love, many kisses...

Much: ontelbare woorden
Much sugar, much time, much milk

Many: telbare woorden
Many children, many chairs, many plates

Slide 17 - Slide

Grammar 1.3: much / many
Sorteer de volgende woorden:
Much:
Many:
plants                                time                   money      

laptops                              love                    apples

water                                 animals             cars

Slide 18 - Slide

Grammar 1.3: much / many
Sorteer de volgende woorden:
Much:
Many:
water
time
love
money          
                                            

                                  
                         
plants
laptops 
apples
animals
cars

Slide 19 - Slide

Grammar 1.4: a / an
Je zet a voor een woord als je een medeklinker (bijvoorbeeld b, d, f, k etc) hoort.
a car, a friend, a bag, a unicorn (je hoort de j, niet de u)


Je zet an voor een woord als je een klinker (a / e / i / o / u) hoort.
an army, an orange, an onion, an hour (je hoort ou, niet de h)

Slide 20 - Slide

Grammar 1.4: a / an
  1. a / an ant
  2. a / an father
  3. a / an banana
  4. a / an old woman
  5. a / an drawing 

Slide 21 - Slide

Grammar 1.4: a / an
  1. an ant
  2. a father
  3. a banana
  4. an old woman
  5. a drawing 

Slide 22 - Slide

Grammar 1.5: used to
Je gebruikt used to + hele werkwoord om te zeggen wat vroeger altijd gebeurde.

  • I used to talk to him a lot, but nowadays we barely see each other.
  • We used to sing together in a band, but we got into a fight. 

Slide 23 - Slide

Grammar 1.5: used to
Maak de zinnen af met 'used to'.
  1. I ____ (live) in Sweden, but I live in South Africa now.
  2. My mother ____ (cook) a lot, but now she orders food often.
  3. We ____ (play) with dolls when we were younger, but we're too old for that now. 

Slide 24 - Slide

Grammar 1.5: used to
Maak de zinnen af met 'used to'.

  1. I used to live in Sweden, but I live in South Africa now.
  2. My mother used to cook a lot, but now she orders food often.
  3. We used to play with dolls when we were younger, but we're too old for that now. 

Slide 25 - Slide

Grammar 1.6: the time

Slide 26 - Slide

Grammar 1.6: the time
  1. Hoe laat is het nu (op de foto)?
  2. Hoe laat is het over een kwartier?
  3. Hoe laat is het over een half uur?
  4. Hoe laat is het over drie kwartier? 
  5. Hoe laat is het over 50 minuten?

Slide 27 - Slide

Grammar 1.6: the time
  1. Eight o'clock
  2. A quarter past eight
  3. Half past eight
  4. A quarter to nine
  5. Ten to nine

Slide 28 - Slide

Grammar
Do you have any other questions?

Slide 29 - Slide

4. Get to work
Do:
Self-test unit 1
  • Ga aan de slag met de self-test van unit 1 (online)




Klaar?
Leren voor de toets



How?
- Voor jezelf of in tweetallen
- Zachtjes overleggen
- Muziek mag via je                         Chromebook
- Tijd tot afsluiting van de les


Slide 30 - Slide

Goals
Hoe goed begrijp jij de grammatica van unit 1?

Slide 31 - Slide

Homework
Noteer in je agenda voor dinsdag 5 oktober:



Slide 32 - Slide