This lesson contains 12 slides, with text slides.
Aan het einde van de les kan je:
Aanpassingen bij dieren
waarin ze leven.
Waterdieren
- Vissen hebben kieuwen en vinnen
- huid is anders> schubben en slijm
- lichaam is gestroomlijnn ( kop, romp en staart gaan geleidelijk in elkaar over)
Landdieren
- Dieren die op het land leven hebben meestal geen gestroomlijnde lichaamsvorm, zoals een olifant of struisvogel/ emoe.
- grote dieren zijn zwaar en hebben daardoor een stevige poten en een zwaar skelet (om hun eigen gewicht zoals een nijlpaard, olifant, neushoorn etc.
Landplanten
- droog milieu> kleine dikke
bladeren (cactussen) en soms opslag van water in de stengels. Een sterk ontwikkelde wortelstelsel
- vochtig milieu> grote platte bladeren, zwak ontwikkeld wortelstelsel
Waterplanten
- de stengels zijn slap en luchtkanalen bevatten zoals bij waterlelies