oefenProefwerk H1 Vlakke Figuren

• Wiskunde
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

H1 Vlakke figuren

Klas 2G2

2a. Noem twee vlakke figuren met vier hoeken.

1. Noem drie vlakke figuren die precies één symmetrieas hebben.

2b. Noem twee vlakke figuren met drie hoeken.

3a. Een vierkant en een ruit hebben een aantal dezelfde eigenschappen. Noem er twee.

3b. Noem twee verschillen tussen een vierkant en een ruit.

4a. Bereken ∠A.

4b. Bereken ∠F.

5. De vlag heeft de vorm van een gelijkbenige driehoek. ∠A2 = 110°
Bereken ∠B.

6a. Van driehoek KLM is KL = 4 cm, ∠K = 40° en KM = 4 cm. Teken de driehoek.

6b. Welke soort driehoek is driehoek KLM?

6c. Bereken ∠M.

7. Van driehoek DEF is DE = 4 cm, EF = 3 cm en DF = 5 cm.
Teken driehoek DEF.

8. Teken de gelijkbenige driehoek ABC met de punten A(1, 1) en B(5, 1)
en ∠C = 80°.

9. Willem wil een gelijkbenige driehoek tekenen. De gelijke zijden zijn 4 cm. De andere zijde is 8 cm.
Leg uit dat hij deze driehoek niet kan tekenen.

10.De beweringen hieronder gaan over de eigenschappen van een vlieger.
Welke twee beweringen zijn onjuist?

1. Een vlieger heeft vier even lange zijden.
2. De diagonalen van een vlieger staan loodrecht op elkaar.
3. Eén diagonaal is de symmetrieas van de vlieger.
4. Een vlieger heeft twee symmetrieassen.

11. Teken de ruit DEFG met DE = 5 cm en ∠F = 60°.

12. Wat is van toepassing op een parallellogram en een vlieger. Sleep de juiste eigenschappen naar de figuren.

Parallellogram

Vlieger

geen

vouwsymmetrisch 

diagonalen even lang

diagonalen loodrecht op elkaar

even lange zijden 

draaisymmetrisch 

13. Bereken ∠G.

14. Bereken ∠D.