Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen 2HV-H3

H3 Woordenschat Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H3 Woordenschat Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

Slide 1 - Slide

Wat zijn voorzetsels?
Kast en feest woorden

Slide 2 - Slide

Vaste voorzetsels
Bij werkwoorden (voorzetselvoorwerp)
– wachten: Op het perron staat hij te wachten. (letterlijk) 
– wachten op: Ik wacht op de trein. (figuurlijk)

Bij combinaties van zelfstandig naamwoord + werkwoord 
- bezwaar hebben tegen / gebrek hebben aan.

Bij combinaties van bijvoeglijk naamwoord en werkwoord 
-bang zijn voor / blij zijn met / dol zijn op.

Slide 3 - Slide

Voorzetseluitdrukkingen
Vaste combinaties met een of meer voorzetsels die in hun geheel de functie van voorzetsel hebben. Woordcombinaties als door middel van, met betrekking tot en in verband met

Vaak kun je zo’n uitdrukking vervangen door één voorzetsel:
– door middel van → door, met 
– in verband met → door, wegens

Slide 4 - Slide

Door welk woord kan je de woorden die tussen haakjes staan vervangen, zonder de betekenis te veranderen.

De voordelen van kleedgeld zal ik toelichten (aan de hand van) een voorbeeld.

Slide 5 - Open question

Door welk woord kan je de woorden die tussen haakjes staan vervangen, zonder de betekenis te veranderen.

(In het kader van) de excursie organiseert de school een informatieavond.

Slide 6 - Open question

Door welk woord kan je de woorden die tussen haakjes staan vervangen, zonder de betekenis te veranderen.

Veel ouders bepalen de hoeveelheid zakgeld (met gebruikmaking van) de gegevens van het Nibud.

Slide 7 - Open question

Door welk woord kan je de woorden die tussen haakjes staan vervangen, zonder de betekenis te veranderen.

Vroeger beslisten mijn ouders over onze vakantiebestemming, maar (na verloop van) enkele jaren mochten wij daarover meepraten.

Slide 8 - Open question

Vaste voorzetsels

Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel: 
vertrouwen op, beschikken over, zich schamen voor , houden van, nadenken over  


Slide 9 - Slide

Vast voorzetsel
De betekenis van het werkwoord verandert soms als er zo'n vast voorzetsel bij staat, of als je het voorzetsel verandert.

Bijvoorbeeld:
LACHEN NAAR 
betekent iets heel anders dan 
LACHEN OM

Slide 10 - Slide

Vul aan met een vast voorzetsel
lijken ...

Slide 11 - Open question

Vul aan met een vast voorzetsel:
Verlangen ...

Slide 12 - Open question

Combinatie zelfstandig naamwoord, werkwoord en voorzetsel of combinatie van bijvoeglijk naamwoord, werkwoord, voorzetsel

voorbeelden:

- verstand hebben van

- aanmerkingen maken op


-bang zijn voor

-blij zijn met 

-dol zijn op

Slide 13 - Slide

Vul aan met een vast voorzetsel:
een hekel hebben ...

Slide 14 - Open question

Vul aan met een vast voorzetsel
aanleiding geven ...

Slide 15 - Open question

Voorzetseluitdrukkingen

Dit zijn woordcombinaties met een voorzetsel, een zelfstandig naamwoord en weer een voorzetsel.

vb:

- Ten tijde van

- Met betrekking tot

Slide 16 - Slide

Voorzetseluitdrukkingen
Voorzetseluitdrukkingen zijn woordcombinaties die je kunt vervangen door één woord.

Bekijk de volgende voorbeelden maar eens.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Vul aan met een vast voorzetsel:
.. middel ...

Slide 20 - Open question

Vul aan met de vaste voorzetsels:
... de hand ...

Slide 21 - Open question

Sanja besteedt al haar zakgeld ... nieuwe kleren en make-up
A
voor
B
op
C
in
D
aan

Slide 22 - Quiz

We zijn ons niet bewust ... de impact van reclame op ons koopgedrag.
A
over
B
van
C
met
D
voor

Slide 23 - Quiz

In de kantine wordt ... ingang ... het nieuwe schooljaar verse jus verkocht.
A
met in
B
door van
C
met van
D
van in

Slide 24 - Quiz

Er zijn grote verschillen in de manier waarop mensen ... geld omgaan.
A
met
B
aan
C
over
D
op

Slide 25 - Quiz

De Tweede kamer had veel kritiek ... de bezuinigingen van de regering.
A
in
B
met
C
over
D
op

Slide 26 - Quiz

... antwoord ... uw mail deel ik u het volgende mee.
A
op, in
B
in, op
C
aan, met
D
met, aan

Slide 27 - Quiz

Aan de slag!
Maak opdracht 1 t/m 3 van woordenschat H3

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Link