7.1 Inwendig milieu

B1: Een constant inwendig milieu


Th7: Opslag, uitscheiding en bescherming

1 / 15
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

B1: Een constant inwendig milieu


Th7: Opslag, uitscheiding en bescherming

Slide 1 - Slide

Doelstelling
Je moet kunnen beschrijven hoe bij de mens een vrij constant inwendig milieu wordt gehandhaafd

Slide 2 - Slide

Wat is de functie van een lymfeknoop?
A
Lymfe verzamelen
B
Lymfe zuiveren
C
Lymfe afbreken
D
Lymfe opnemen

Slide 3 - Quiz

Lymfe ontstaat doordat bloedplasma eerst
A
lymfe wordt en daarna weefselvloeistof
B
weefselvloeistof wordt en daarna lymfe

Slide 4 - Quiz

Wat denk jij wat er bedoelt wordt met inwendig milieu

Slide 5 - Mind map

Inwendig milieu

Het weefselvloeistof en het bloedplasma


Dit wordt constant gehouden door opname, opslag en uitscheiding van stoffen


De lucht in je longen en de inhoud van je darmkanaal is uitwendig!!!


Slide 6 - Slide




Slide 7 - Slide

Opname

Voedingsstoffen in je darmen

Zuurstof in je longen


Als er teveel aan voedingsstoffen is worden deze opgeslagen!


Slide 8 - Slide

Opslag

Mineralen en vitamines in de lever

Glucose in de spieren en lever

Vet in  het onderhuids bindweefsel en het gele beenmerg

Slide 9 - Slide

Uitscheiding

In de nieren urine met water, ureum en zouten

In de lever gal met kleurstoffen

In de longen koolstofdioxide

Slide 10 - Slide

Huiswerk

Maken  Opdrachten 1,2,3,4,5


Samen opdracht 5 doen! 


Slide 11 - Slide

Welk woord hoort bij de volgende beschrijving ? Van het uitwendig milieu Naar het inwendig milieu
A
uitscheiding
B
reserves aanvullen
C
voedingsstoffen opnemen
D
reserves opnemen

Slide 12 - Quiz

Welke stoffen zitten in je inwendig milieu?
A
glucose in je bloedplasma
B
zuurstof in je longen
C
vitamine in je dikke darm
D
zouten in je urine

Slide 13 - Quiz

Welke invloed heeft insuline op het glucosegehalte van het bloed?
A
door insuline daalt het glucosegehalte in het bloed
B
door insuline stijgt het glucosegehalte in het bloed

Slide 14 - Quiz

Als de glucoseconcentratie in je bloed te laag is, wordt....
A
minder glucagon afgegeven
B
meer glucagon afgegeven
C
meer insuline afgegeven
D
minder insuline afgegeven

Slide 15 - Quiz