VMBO-T

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 4

VMBO-T

Examentraining 22 en 23 april

Programma

• Welkom + naambordjes maken
• Dagindeling:

Blok 1: 9.00-10.45 uur

Blok 2: 11.00-12.45 uur

Blok 3: 13.15-14.30 uur

Blok 4: 15.00-16.00 uur
Afsluiting

Blok 1: 9.00-10.45 uur

Uitleg examen biologie maken

Oefenen met grafiek maken

start met onderwerp naar keuze

Blok 2 11.00-12.45 uur

Eén onderwerp:

• Uitleg twee door jullie gekozen onderwerpen
• begrippen oefenen met flitskaarten. 

Blok 3 13.15-14.30 uur

Examen maken

Blok 4 15.00-16.00

• Examen bespreken
• moeilijke onderdelen extra uitleggen
• Checklist meegeven

Informatie over examen

• Het examen maak je op papier van school

 

• Wat mag je gebruiken:

- pennen, potloden, kladpapier, gum, geodriehoek, rekenmachine

- woordenboek Nederlands

Soorten vragen

• Open vragen
• Meerkeuze vragen

Open vragen

• leg uit-vragen

• vragen met een kort antwoord

• rekenvragen

• vragen met een diagram

Leg-uit vragen

1. Selecteer de vraag.

2. Vervang de verwijswoorden (die, dat, deze, daar). Schrijf de zin opnieuw, maar nu met de begrippen.

3. Markeer het opdrachtwerkwoord (Leg uit, verklaar, bereken).

4. Markeer de begrippen (biologische termen of uit tekst).

5. Omschrijf de begrippen.

6. Formuleer het antwoord.

Het antwoord opschrijven

Het antwoord bestaat uit:

• de omschrijving van de begrippen

• een verbindingswoord

• de uitlegzin

Verbindingswoorden: daarom, omdat, daardoor, zodat, dus.

Vragen met een kort antwoord

Zelf oefenen

Maak de vragen 'Algen en salamanders' en 'een gordeldier'.

Zelf oefenen

Maak de vragen 'De ingewandsslagader' en 'yoghurt'.

Rekenvragen

Veel rekenvragen beantwoorden met een verhoudingstabel. 

Belangrijk bij verhoudingstabellen:

• Vul de verhoudingstabel in met de gegevens uit de vraag.

• Reken bij de verhoudingstabel altijd terug naar 1

Zelf oefenen

Maak de vragen 'Yoghurt' en 'gedrag van varkens'

Vragen met een diagram

• Zoek eerst uit van welke gegevens je een staafdiagram moet tekenen.

• Bepaal de hoogste waarde.

• Bepaal de indeling van de verticale as. Zet deze langs de as.

• Zet ook de grootheid en de eenheid bij de verticale as. 

• Teken de staven los van elkaar, niet te kort.

•  Zet onder elke staaf wat de staaf voorstelt.

Tabellen

Gegevens kun je weergeven in een tabel.

Hiermee geef je overzichtelijk een verband weer

Grafieken

Met een grafiek kun je ook een verband aangeven. Je kunt dan goed zien wat er gebeurt.

Van de tabel in een grafiek maken 

Zelf oefenen

Maak de vraag 'Yoghurt'. Deze bespreken wij. Daarna de vraag 'biologische producten'.

Meerkeuzevraag

1. Dek de antwoorden af;

2. Schrijf de vraag en het antwoord op in je eigen woorden;

3. Werk volgens de rondenmethode:

• Ronde 1 alleen de vragen die je zeker weet.

• Ronde 2 de moeilijke vragen. Streep onmogelijke antwoorden 

weg. Lees de vraag nu nog een keer en maak een keuze.

• Ronde 3 de vragen waarbij je helemaal geen idee hebt. 

Je móét kiezen: als je dat niet doet, krijg je sowieso geen

punten voor de vraag.

Schrijf je keuze als hoofdletter, anders krijg je geen punten!

Zelf oefenen

Maak de vragen 'oorproblemen bij katten', 'ademhaling' en 'seks in de huwelijksnacht'. 

Cirkeldiagram

De hele cirkel is 100%;

Je ziet 20 grote streepjes staan en tussen elk groot streepje 4 kleine streepjes;

Ieder streepje is 1%;

Kijk naar het aantal of naar de procenten;

Krijg je een aantal, dan bereken je eerst de %: het aantal:totaal x 100%.

Zelf oefenen

Maak het cirkeldiagram van thema 4 Ordening en evolutie, basisstof 7 Dieren.

Leren voor het examen

• Lees alle samenvattingen van de hoofdstukken die je moet leren door;
• Leer de lijst met belangrijke begrippen;
• Weet je iets niet meer, lees dan de basisstof nog een keer door;
• Vul de checklist in die je van mij krijgt.

Hoe maak je je examen

1. Je maakt je examen op de computer
2. Je maakt je examen op papier
3. Je mag kiezen, op computer of papier

Hoe lang duurt het examen?

1. 30 minuten
2. 60 minuten
3. 90 minuten
4. 120 minuten

Het antwoord van een meerkeuzevraag schrijf ik als

1. Kleine letter
2. Hoofdletter

Het is verstandig een vraag niet te beantwoorden als je het antwoord niet weet

1. Juist
2. Onjuist

Aan het einde van het examen controleer je of alle opdrachten ingevuld zijn

1. Juist
2. Onjuist