Kracht en beweging

Waarom hebben auto's kreukelzone's
A
Zodat er minder arbeid nodig is.
B
Zodat de kracht wordt vergroot en dus de afstand van botsen verminderd.
C
Omdat de negatieve arbeid over een lange afstand moet worden verdeeld.
1 / 14
next
Slide 1: Quiz
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Waarom hebben auto's kreukelzone's
A
Zodat er minder arbeid nodig is.
B
Zodat de kracht wordt vergroot en dus de afstand van botsen verminderd.
C
Omdat de negatieve arbeid over een lange afstand moet worden verdeeld.

Slide 1 - Quiz

De stopafstand is de reactietijd + de remweg.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quiz

W = F * s.
W = 13000
s = 12 F = ?

A
F = 0.00092 N
B
F = 130000 N
C
F = 1100 N
D
F = 1083.3 N

Slide 3 - Quiz

De negatieve arbeid op een auto zorgt ervoor dat:
A
De auto sneller gaat
B
De auto achteruit beweegt
C
De auto remt
D
De auto stopt

Slide 4 - Quiz

Wat hebben we gehad
Vgem = s / t
W = F * s
Vgem = gemiddelde snelheid
s = afstand
t = tijd
W = Arbeid in Joule (J)
F = kracht/ gewicht in Newton (N)

Slide 5 - Slide

Paragraaf 4
Stoot
filmpje
https://www.youtube.com/watch?v=aSVfYwdGSsQ&ab_channel=JamieThornton 

Slide 6 - Slide

In het filmpje zeggen ze dat de raket 650 mp/h ging. Dat is ongeveer 1000 km/h. Hoe kan dat?
A
De raket is heel krachtig
B
Ze hebben de raket heel lang op de slee laten werken
C
De arbeid was heel groot.

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Om een object meer snelheid te geven moet ik een kracht langer uitvoeren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quiz

Formule 
stoot = F * t 
de stoot = kracht * tijd

De eenheid van stoot is Newton seconde (Ns)

Slide 10 - Slide

Wat is het verschil tussen Arbeid en Stoot?
A
Arbeid gaat over snelheid en stoot over krachten
B
Arbeid gaat over energie en stoot niet
C
Arbeid gaat over kracht en verplaatsing en stoot gaat over kracht en tijd
D
Arbeid en stoot zijn hetzelfde

Slide 11 - Quiz

Twee voorbeelden van stoot

Slide 12 - Slide

Onthouden
Stoot = De tijd en de kracht die op een object worden uitgeoefend. Stoot = F * t
Hoe langer de tijd hoe hoger de stoot. Hoe hoger de kracht hoe hoger de stoot. 
Hoe hoger de stoot hoe hoger de snelheid van dat object ook wordt!
Hoe hoger de snelheid. Hoe hoger de energie van dat object. 

Slide 13 - Slide

Huiswerk
Maken van paragraaf 3:

31, 32, 33, 38, 39

Inleveren op Teams bij opdrachten

Slide 14 - Slide