Leren over het verkeer

• GASV
• Beroepsopleiding

Verkeer

Algemene kennis

Hoe goed ken jij het verkeer?

1. Een auto behoort tot het openbaar vervoer gezien deze op de openbare weg moet rijden.

1. Waar
2. Niet waar

2. Schrijf hieronder 1 onderdeel dat verplicht is aan een fiets.

3. Vanaf welke leeftijd mag je met een bromfiets rondrijden?

1. 14
2. 16
3. 18
4. Er is geen minimumleeftijd

4. Wie van deze is geen zwakke weggebruiker?

1. Voetganger
2. Fietser
3. Rolschaatser
4. Autobestuurder

5. Aan een school telt vaak een snelheidsbeperking van 30 km/uur.

1. Waar
2. Niet waar

6. Geef een voorbeeld van ‘openbaar vervoer’.

7. We gebruiken dit bord om aan te duiden dat je een druk bewoond gebied komt. Je rijdt nu max 50 km/u. Maar hoe noemen we dit?

1. Bewoonde wereld
2. Dorpshart
3. Bebouwde kom
4. Woonerf

8. Op het voetpad mag men met de fiets rijden tot een leeftijd van 19 jaar.

1. Waar
2. Niet waar

9. Welke merken van auto's ken je allemaal?

10. Welk van deze borden is geen bord voor het verkeer?

1. 
2. 
3. 
4. 

11. Verkeerslichten zijn lichten die het verkeer verlichten als het donker is

1. Waar
2. Niet waar

12. Je komt aan een kruispunt en daar staat een agent het verkeer te regelen. Het licht springt op groen, maar de agent zegt dat je moet stoppen. Wat doe je?

1. Het licht is groen, dus ik rijd door
2. Ik geef voorrang aan de bestuurders van rechts
3. Ik stop omdat de agent dat zegt
4. Ik zoek een verkeersbord dat zegt wat ik moet doen

13. Behalve de agent, welke andere zaken zijn er in het verkeer die ons regels opleggen?

14. Voorrang geef je (bijna altijd) aan

1. Rechts
2. Links

15. Een fiets heeft geen richtingaanwijzer. Wat moet de fietser doen om aan te tonen dat hij/zij ergens wil inslaan?

Einde inleidingstest

Hoeveel behaalde je? Noteer het in je cursus!

Verkeersborden hebben niet zomaar een kleur en een vorm. Aan de vorm én de kleur én het teken zie je wat het bord betekent. Er zijn vijf verschillende soorten verkeersborden:

GEVAARSBORDEN =

1. pas-op-borden
2. je mag niet-borden
3. je moet-borden
4. hier is-borden

VERBODSBORDEN =

1. pas-op-borden
2. Je mag niet-borden
3. Je moet-borden
4. Hier-is-borden

GEBODSBORDEN =

1. Je mag niet-borden
2. Hier is-borden
3. Wie gaat voor-borden
4. Je moet-borden

AANWIJZINGSBORDEN =

1. Hier mag je-borden
2. Wie gaat voor-borden
3. Hier is-borden
4. Je mag niet-borden

VOORRANGSBORDEN =

1. Hier is-borden
2. Je mag niet - borden
3. Wie gaat voor-borden
4. Je moet-borden

Opdracht: sta recht, doe je ogen dicht en luister naar je leerkracht.  

Vragen:

• Wie heeft er al eens door het rood gereden met de fiets?

• Wie heeft er al eens zonder licht gefietst wanneer het donker was?

• Wie heeft er al eens meegereden op de bagagedrager van een vriend(in)?

• Wie heeft er al eens te veel gedronken en is toch naar huis gefietst?

• Wie heeft er al eens ge-sms’t tijdens het fietsen?

=> De leerlingen die het risico al eens genomen hebben, moeten terug gaan zitten.