13.3 dl2 + 13.4 Impulsoverdracht tussen neuronen

13.4 Impulsoverdracht tussen neuronen
1 / 49
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

13.4 Impulsoverdracht tussen neuronen

Slide 1 - Slide

Deze les:
- Afronden 13.3 Impulsgeleiding
- 13.4 Impulsoverdracht

Slide 2 - Slide

Benoem 1-5

Slide 3 - Slide

Vul in

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Absoluut refractaire periode
Vanaf depolarisatie is er een periode dat het neuron tijdelijk ongevoelig is voor nieuwe prikkels. 

Deze tijd heet de absoluut refractaire periode (ong. 1 msec)
Dit wordt veroorzaakt doordat Na+-poorten na sluiten (repolarisatie) tijdelijke volledig blokkeren. 


Slide 6 - Slide

Relatief refractaire periode
Tijdens de hyperpolarisatie zijn de Na+-poorten weer actief, maar nog gesloten. 
Het rustpotentiaal is nog niet volledig bereikt, de ionverdeling wordt hersteld door de Na/K-pomp. 

Deze periode heet de relatief refractaire periode (ong. 2 msec). In deze periode kan alleen een extra sterke prikkel het neuron opnieuw prikkelen.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Beantwoord 13.3 opdr. 3:

Slide 9 - Open question

Lange afstanden
Lange uitlopers hebben een myleineschede.
Deze myelineschede versnelt de impuls geleiding.

Slide 10 - Slide

Lange afstanden
Op de plek van de myeline kunnen er geen ionen in of uit de cel. Er bevinden zich geen Na+/K+-pompen of Na+ en K+ poorten.
Op de plek van de insnoering van Ranvier kan dit wél.
Hierdoor 'springt' de impuls van insnoering naar insnoering. Dit is nóg sneller.
Dit heet saltatoire impulsgeleiding (= sprongsgewijze).

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Prikkelsterkte
De actiepotentiaal is altijd
even sterk. 

Sterkere
prikkel: hogere frequentie
van actiepotentialen.

Slide 13 - Slide

Nakijken/Bespreken
- Huiswerk 13.3 opdr. 2, 4 en 5
- Stopmotion: kanaaltjes in actie

Slide 14 - Slide

Inhoud hoofdstuk
13.1 Bouw centraal zenuwstelsel (onderdelen hersenen) 2 lessen
13.2 Cellen in het zenuwstelsel
13.3 Impulsgeleiding (hoe gaan signalen door een zenuwcel) 2 lessen
13.4 Impulsoverdracht tussen neuronen 
13.5 Autonoom zenuwstelsel (onbewuste deel van het zenuwstelsel)

Slide 15 - Slide

Doel 13.4
Je leert hoe de overdracht van impulsen van het ene op het andere neuron plaatsvindt

Slide 16 - Slide

Impulsoverdracht tussen neuronen
Gebeurt altijd één richting op.


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Wat gebeurt er in de synaps? Tabel 88G

Slide 19 - Slide

Impulsoverdracht tussen neuronen
Gebeurt met behulp van neurotransmitters.
Lijst met belangrijkste neurotransmitters staat in Tabel 88I.

Slide 20 - Slide

Impulsoverdracht tussen neuronen
Exciterende neurotransmitters
Stimuleren het ontstaan van een impuls in het volgende neuron

bv Acetylcholine, glutamaat, adrenaline, dopamine
Inhiberende neurotransmitters
Remmen het ontstaan van een impuls in het volgende neuron

bv GABA, serotonine

Slide 21 - Slide

Bekijk Tabel 88i, vooral de laatste kolom. Wat valt je op?

Slide 22 - Open question

Effect van exciteren en inhiberen?
Dopamine en serotonine komen veel in de hersenen voor en beïnvloeden samen stemming, aandacht en leerprocessen: 

Een verstoord evenwicht tussen deze twee stoffen kan zorgen voor aandoeningen zoals:
- Parkinson (dopamine tekort)
- Schizofrenie (teveel dopamine). 

Slide 23 - Slide

Invloed genotsmiddelen/ toxische stoffen
Alcohol:  
- Waarnemingsvermogen en reactievermogen wordt aanzienlijk minder.  
- Sensorische en motorische impulsgeleiding wordt geremd (inhiberend)  
- Impulsoverdracht in bepaalde synapsen in de hersenen vermindert. 

Morfine, heroïne (pijnstillers):
- Verhindert de impulsoverdracht in bepaalde synapsen.  
- Impulsen die in de hersenen pijngewaarwording veroorzaken kunnen niet ontstaan.

Nicotine:
- Stimuleert de impulsoverdracht in bepaalde synapsen (exciterend)

LSD/XTC/Cocaine:
- Beïnvloeden dopamine- en serotonine afgifte en binding.


Slide 24 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 1a: Impuls komt aan bij de synaps (presynaptisch membraan)

Slide 25 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 1b: Ca2+ poorten gaan open, Ca2+ ionen stromen de cel in

Slide 26 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 2: Neurotransmitterblaasjes worden gemobiliseerd (klaargezet)

Slide 27 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 3: Blaasjes fuseren met presynaptisch membraan – neurotransmitter in synaptische spleet

Slide 28 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 4: Neurotransmitter bindt aan receptoren op het post-synaptisch membraan

Slide 29 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 5: Na+ poorten openen: depolarisatie, actiepotentiaal bij voldoende prikkeling

Slide 30 - Slide

Exciterende neurotransmitter
Stap 6: Neurotransmitter wordt afgebroken door enzymen, poorten sluiten

Slide 31 - Slide

Exciterende neurotransmitter-> EPSP
Exciterende postsynaptische potentiaal (EPSP):
de membraanpotentiaal van het postsynaptisch neuron wordt tijdelijk minder negatief

Slide 32 - Slide

Inhiberende neurotransmitter
Stap 5: K+ poorten openen (K+ naar buiten!), dus hyperpolarisatie!
X
X

Slide 33 - Slide

Inhiberende neurotransmitter-> IPSP
Inhiberende postsynaptische potentiaal (IPSP):
de membraanpotentiaal van het postsynaptisch neuron wordt tijdelijk  negatiever

Slide 34 - Slide

Impulsoverdracht tussen neuronen
Elk neuron maakt maar één type neurotransmitter en kan dus ook alleen maar óf exciterend óf inhiberend zijn.

Of er een actiepotentiaal in het volgende neuron ontstaat, hangt af van de optelsom (summatie) = het effect van alle exciterende (EPSP) en inhiberende (IPSP) neurotransmitters op het postsynaptische potentiaal. 

Slide 35 - Slide

EPSP + IPSP = summatie
Elk neuron heeft contact met meerdere andere neuronen.

Slide 36 - Slide

EPSP + IPSP = summatie
De EPSP als gevolg van één stimulerende neurotransmitter is meestal te gering om een actiepotentiaal op te wekken.

Slide 37 - Slide

EPSP + IPSP = summatie
De optelsom (summatie) van alle EPSP's en IPSP's op een bepaald moment bepalen of er in het postsynaptisch neuron een actiepotentiaal optreedt.

Slide 38 - Slide

Verschillende typen schakelingen
 A) Convergentie – Informatie uit verschillende bronnen komt samen bij één neuron.

Slide 39 - Slide

Verschillende typen schakelingen
 B) Divergentie – Informatie uit één bron wordt verspreid naar verschillende bestemmingen.

Slide 40 - Slide

Verschillende typen schakelingen
 C) Parallelcircuit – Eén prikkel veroorzaakt een korte reeks actiepotentialen omdat de parallelwegen verschillend van lengte zijn.

Slide 41 - Slide

Verschillende typen schakelingen
D) Positieve terugkoppeling – Impulsen kunnen circuleren zodat één prikkel een lange reeks actiepotentialen aan de outputkant kan veroorzaken. Het inhiberende neuron kan het proces zo nodig stoppen. Dergelijke circuits kunnen fungeren als ritmegenerator (bijv. voor rillen of krabben). 

Slide 42 - Slide

Verschillende typen schakelingen
E) Negatieve terugkoppeling – Hierdoor wordt een limiet gesteld aan de vuur-frequentie van het output-neuron; van belang om overstimulatie van bijvoorbeeld spiervezels te voorkomen. 

Slide 43 - Slide

Verschillende typen schakelingen
F) Reciproke inhibitie (wederkerige remming) – Een belangrijk mechanisme dat o.a. gebruikt wordt in het motorische systeem: aanspanning van een buigspier leidt automatisch tot ontspanning van een strekspier, en andersom. 
Het circuit is ook bruikbaar voor functies als contrastversterking en ruisonderdrukking. 

Slide 44 - Slide

1
2
3
4
Exciterend, inhiberend of niets?

Slide 45 - Slide

Inhiberende neurotransmitter
Exciterende neurotransmitter
1
2
3
4

Slide 46 - Drag question

Doel 13.4
Je hebt geleerd hoe de overdracht van impulsen van het ene op het andere neuron plaatsvindt

Slide 47 - Slide

Begrippen 13.4
synaps, presynaptisch/ postsynaptisch membraan, synapsspleet, neurotransmitter, exciterende/ inhiberende postsynaptische potentiaal, summatie

Slide 48 - Slide

Huiswerk
- Maak 13.4 opdr. 1 t/m 5
- Voorbereiden voor volgende les: D-toetsje 13.3 + 13.4

Slide 49 - Slide