Week 5

1 / 14

Slide 1: Slide

EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Lesson duration is: 130 min

Items in this lesson

Week 5

Slide 1 - Slide

Lesson 1

Slide 2 - Slide

Present simple

Slide 3 - Slide

Present simple

Gebruik je bij: regelmatig of bij feiten (sometimes/often/usually/every day)

SHIT + s : staat SHIT (she/he/it) in de zin, dan doe je + s bij het werkwoord.

She eats an apple every day.

I eat an apple every day.

Slide 4 - Slide

Present continuous

Slide 5 - Slide

Present continuous

Gebruik je bij: nu, op dit moment, iets is aan de gang

Samenstelling: to be (Am, are en is) + werkwoord + ing
Vormen van to be die je gebruikt:

I am - you are - she/he/it is - we are - they are - you are.

They are playing football now.

Slide 6 - Slide

Welke moet ik gebruiken?

Slide 7 - Slide

He is playing football.
(right now)

He plays football.
(but NOT at the moment)

Slide 8 - Slide

The Present Continuous vs. Present Simple

Tip! Kijk eerst naar het signaalwoord in de zin, zodat je weet welke tijd je moet gebruiken.

Present continuous

Present simple

Vorm

am/is/are + ww + ing

stam of stam + s

Gebruik

Feit of regelmaat

Signaal
woorden

Now, right now, at the moment

Every day, always, regularly, sometimes

Slide 9 - Slide

Signaalwoorden

Hoe weet je welke tijd je moet gebruiken?
Signaalwoorden:
Vaak staan er in de zin bepaalde woorden waaraan je kan zien welke tijd je moet gebruiken, dit noemen we signaalwoorden.

Present continuous Present simple
at the moment, now, Every day, usually, always,
right now, be quiet etc. sometimes, often, weekly etc.