Werkwoordspelling les 5: infinitief

Werkwoordspelling
Nederlands
werkwoordspelling

Les 5: Infinitief

VWO 2
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
Nederlands
werkwoordspelling

Les 5: Infinitief

VWO 2

Slide 1 - Slide

Je kunt nu...
... een samengestelde zin herkennen ✅
... de persoonsvorm in een zin vinden ✅
... het onderwerp in een zin vinden ✅
... het voegwoord in een zin benoemen ✅
... de PVTT & PVVT in een zin vervoegen ✅
... het voltooid deelwoord in een zin vervoegen ✅
... het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord in een zin vervoegen ✅
... werkwoorden vervoegen, die oorspronkelijk uit het Engels komen ✅

Slide 2 - Slide

Aan het einde van de les weet je...

... hoe je de infinitief in een zin vervoegt.
... hoe je de infinitief en het voltooid deelwoord van elkaar onderscheidt.
... hoe je de infinitief en de persoonsvorm tegenwoordige tijd (meervoud) van elkaar onderscheidt.

Slide 3 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp van de zin drukt ofwel uit wie of wat iets doet of overkomt, ofwel wie of wat iets is.

Tim speelt (Tim doet iets)
Het restaurant is gesloten (Het restaurant is iets)
Het regent de hele dag (Het doet iets)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide


(LET OP het verschil in enkelvoud en meervoud)

            Heel de school gaat vanavond naar ATC live
            Veel leerlingen gaan vanavond naar De Vorstin
            Dit elftal wint zeker de wedstrijd 
            Deze elftallen moeten tegen elkaar stijden
            Deze spelers winnen de beker

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

'Te' hoeft niet in de zin te staan.
  • Wij moeten gaan slapen
  • Ik heb hard moeten lachen
  • Het gaat gebeuren
  • Wij moeten hebben geslapen 
  • Ik heb hard gelachen 
  • Het is gebeurd

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

  • Hij lag te slapen
  • Hij ligt te slapen.    
  • Zij liggen te slapen.
Enkelvoud - TT
Enkelvoud - VT
Meervoud
     liggen / slapen

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Persoonsvorm TT of infinitief?

Slide 13 - Slide

Voltooid deelwoord of infinitief?
Twijfel je? Vul lopen in

Slide 14 - Slide

Aan de slag!
Maak: pv, vdw of inf 1
Maak: pv, vdw 2 (oefening 3, 4, 7, 8)

Slide 15 - Slide

Klaar?
Maak de LessonUp

Slide 16 - Slide