Formuleren 1.1 Verwijzen

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Formuleren 1.1 - Verwijzen
Doel: je gebruikt de juiste verwijswoorden als je zinnen formuleert.

Hoort bij:
- Grammatica 
- Samenhang in je tekst

Slide 2 - Slide

Uitleg verwijswoorden
  • Met verwijswoorden verwijs je naar andere woorden.
    In deze zinnen verwijzen de onderstreepte woorden naar ‘scooter’:
    Van wie is deze scooter? Hij is van Mette. Ik heb hem even gewassen.

  • Je tekst wordt onbegrijpelijk als je verwijzing niet correct / onduidelijk is:
    Van wie is deze scooter? Hij is van Mette. Ik heb haar even gewassen.
    Van wie is deze scooter? Hij is van Mette. Ik heb het even gewassen.


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Kijk, dat is de jas ... ik zo graag wil
A
die
B
dat
C
wat

Slide 5 - Quiz

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Marloes ging vervolgens de regiomanager bellen, ... ik niet zo verstandig vond.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 6 - Quiz

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Dat was echt het laatste ... ik van haar verwacht had.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 7 - Quiz

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Dat is de beste grap ... ik in tijden heb gehoord.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 8 - Quiz

Die, dat of wat?
  • Die
    Terug te verwijzen naar de-woorden en meervoud
    De formulieren die daar liggen, zijn van hem. 

  • Dat
    Terug te verwijzen naar het-woorden:
    Het formulier dat daar ligt, is van hem.







Slide 9 - Slide

Die, dat of wat?
Wat gebruik je om te verwijzen naar:
  • De woorden alles, niets, iets en het enige
    Het enige wat hij wil, is slagen voor zijn examen.


  • Een zin: De stagebegeleider gaf mij eerder vrij, wat ik erg aardig vond.

  • Een overtreffende trap: Ik vind voorlezen het leukste wat er is.

Slide 10 - Slide

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Is je opmaak van je verslag iets ... je je druk moet maken?
A
over wie
B
waarover

Slide 11 - Quiz

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Mevrouw Kievits, de boekhouder... ik je eerder mailde, krijgt de kwartaalaangifte niet op tijd klaar.
A
over wie
B
waarover

Slide 12 - Quiz

Met wie / waarmee
Naar dieren en dingen verwijs je met waar + voorzetsel (waarvan, waarmee).

Het voorstel waarover we spraken, is aangenomen.

Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie (van wie, over wie).
Mijn mentor, met wie ik heb overlegd, vindt mijn voorstel goed.


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

(Zij / Hun / Hen) zijn ook gastvrij
A
Zij
B
Hun
C
Hen

Slide 15 - Quiz

"Hulpverleners kunnen hen niet goed bereiken."

Is het 'hen' of 'hun'?
A
hen
B
hun
C
Mag allebei

Slide 16 - Quiz

hun of hen?
A
Die boeken zijn van hen
B
Die boeken zijn van hun

Slide 17 - Quiz

Hij moet zich met (zij / hun / hen) verzoenen.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 18 - Quiz

Hen, hun of ze?
Hen:
  • Alleen na een voorzetsel (voor, op, in, aan, met, tegen,...)
    Geef je de cadeaubonnen aan hen?

  • Of als lijdend voorwerp (er wordt iets mee gedaan)
     Marit belt hen vandaag.

Slide 19 - Slide

Hen, hun of ze?
Hun:
  • Alleen om bezit aan te geven
    Wat is hun telefoonnummer? 

  • Of als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel (aan wie?)
    Geef je hun een cadeaubon?

Slide 20 - Slide

Hen, hun of ze?
Ze
Gebruik voor ‘niet-personen’ alleen ze:
De verslagen zijn binnen. Ik heb ze gedeeld via de Dropbox.

De verslagen zijn binnen. Ik heb *zij* gedeeld via de Dropbox.


Slide 21 - Slide

Verbeter onderstaande zin.
"Marit heeft hun ooit haar boeken geleend, maar dat hebben Rosa en Nico nooit teruggegeven."

Slide 22 - Open question

Verbeter onderstaande zin.
"Enkele leden van deze comité zijn al sinds 2013 bij de organisatie van deze roeiwedstrijden betrokken."

Slide 23 - Open question

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
In vak B zitten supporters... ik liever niet in aanraking kom.

Slide 24 - Open question

Opdrachten
Nu Nederlands Form 1.1
Opdracht 1, 2, 3, 5, 6 en 7
Of verkorte route
n.a.v. de instaptoets

Klaar? Werk verder aan
Form 1.2 en Form 1.3


Slide 25 - Slide