This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Oefentoets Stevigheid
Slide 1 - Slide
Hieronder staan 3 uitspraken over het skelet van een organisme 1. Het skelet bestaat geheel uit kraakbeen 2. Het skelet beschermt een aantal organen 3. Het skelet geeft vorm aan het lichaam
Welke van deze uitspraken gelden voor het skelet van de mens?
A
Alleen uitspraak 1 en 2
B
Alleen uitspraak 2 en 3
C
Alleen uitspraak 1 en 3
D
Uitspraak 1, 2 en 3
Slide 2 - Quiz
Welke botten horen bij de wervelkolom?
A
alleen de wervels
B
alleen het heiligbeen en de wervels
C
alleen het heiligbeen en het staartbeen
D
het heiligbeen, het staartbeen en de wervels
Slide 3 - Quiz
Aan welke wervels zijn de ribben verbonden?
A
Aan de halswervels
B
Aan de borstwervels
C
Aan de lendenwervels
D
Aan de hals- en borstwervels
Slide 4 - Quiz
Je ziet een gedeelte van het skelet van de mens. Wat stellen de nummers 8 en 10 voor?
A
8 = spaakbeen
10 = middenhandsbeentjes
B
8 = spaakbeen
10 = handwortelbeentjes
C
8 = ellepijp
10 = middenhandsbeentjes
D
8 = ellepijp
10 = handwortelbeentjes
Slide 5 - Quiz
Armen en benen hebben vergelijkbare botten. Welk bot(ten) uit het been heeft/hebben geen vergelijkbaar bot in de arm?
Slide 6 - Open question
Hoeveel teenkootjes heeft een voet van de mens?
A
16 teenkootjes
B
15 teenkootjes
C
14 teenkootjes
D
5 teenkootjes
Slide 7 - Quiz
Welk onderdeel bestaat uit kraakbeen?
A
Onderdeel 1
B
Onderdeel 2
C
Onderdeel 3
Slide 8 - Quiz
Hiernaast zie je het geraamte van een vogel. Wat stellen de letters G en H voor?
A
G = borstbeen
H = dijbeen
B
G = sleutelbeen
H = opperarmbeen
C
G = borstbeen
H = opperarmbeen
D
G = sleutelbeen
H = dijbeen
Slide 9 - Quiz
De mens is een...
A
zoolganger
B
teenganger
C
hoefganger
D
voetganger
Slide 10 - Quiz
Waar hoort de beer bij, zoolganger of teenganger? Wat stelt bot nummer 5 voor?
A
zoolganger, 5 = hielbeen
B
zoolganger,
5 = middenvoetsbeentje
C
teenganger, 5 = hielbeen
D
teenganger,
5 = middenvoetsbeentje
Slide 11 - Quiz
Lees onderstaande beweringen: 1. De beenderen van het skelet zijn dood 2.De kleine teen heeft drie teenkootjes
Is bewering 1 juist? En bewering 2?
A
Alleen bewering 1 is juist
B
Alleen bewering 2 is juist
C
Bewering 1 en 2 zijn allebei juist
D
Bewering 1 en 2 zijn allebei onjuist
Slide 12 - Quiz
Bekijk de afbeelding. Welk bot is gebroken?
A
Het dijbeen
B
Een middenhandsbeentje
C
Het opperarmbeen
D
Een rib
Slide 13 - Quiz
Hiernaast zie je het skelet van een eekhoorn. Wat stellen de nummers 2, 5 en 6 voor?
A
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
B
2 = halswervel, 5 = borstwervel, 6 = heiligbeen
C
2 = halswervel, 5 = lendenwervel, 6 = staartbeen
D
2 = borstwervel, 5 = lendenwervel, 6 = heiligbeen
Slide 14 - Quiz
De afbeelding stelt een poot van een koe voor. Hoe heet het bot dat met de letter P aangegeven wordt?
A
P = handwortelbeentje
B
P = voetwortelbeentje
C
P = knieschijf
D
P = teenkootje
Slide 15 - Quiz
Welke bewering over de ribben van de mens is juist?
A
Alle ribben zitten vast aan de wervelkolom
B
Alle ribben zitten vast aan het borstbeen
C
De mens heeft 2 zwevende ribben
D
De mens heeft 24 paar ribben
Slide 16 - Quiz
Welke spieren zijn elkaars antagonisten?
Spier 1 en spier
Spier 2 en spier
3
4
2
1
Slide 17 - Drag question
Welke spieren zijn antagonisten van elkaar?
-- Buikspier
-- Triceps
-- Scheenbeen
spier
Rugspier
Biceps
Kuitspier
Slide 18 - Drag question
Waar zitten pezen?
A
Tussen 2 gewrichten
B
Tussen botten en spieren
C
Tussen gewrichten en spieren
D
Tussen 2 spieren
Slide 19 - Quiz
Wat is een antagonist?
A
Een spier met een tegengestelde werking
B
Een spier met dezelfde werking
C
Allemaal pezen bij elkaar
Slide 20 - Quiz
Rechts zie je een voorbeeld van een gewricht.
Welk type gewricht is dit?
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
rolgewricht
Slide 21 - Quiz
sommige gewrichten moeten meer werk verrichten dan andere. Welk deel die het gewricht extra verstevigd, hebben deze gewrichten wel en andere gewrichten niet.
A
gewrichtskom
B
kraakbeen
C
gewrichtsband
D
gewrichtskapsel
Slide 22 - Quiz
Wat is de functie van gewrichtbanden?
A
soepel bewegen van het gewricht
B
houdt de 2 botten bij elkaar
C
zorgt voor extra stevigheid van het gewricht
Slide 23 - Quiz
Wat voor beenverbinding is de knie?
A
Kraakbeenverbinding
B
Vergroeid
C
Gewricht
D
Naden (naadverbinding)
Slide 24 - Quiz
In de afbeelding hiernaast is een beenverbinding aangegeven met Q.
Welke beenverbinding is aangegeven met Q?
A
vergroeide beenverbinding
B
naadverbinding
C
kraakbeenverbinding
D
gewricht
Slide 25 - Quiz
Hoe noem je deze beenverbinding?
A
Gewricht
B
Vergroeid
C
Kraakbeen
D
Naad
Slide 26 - Quiz
Gewricht
A
Het zijn kraakbeenverbindingen.
De meeste gewrichten zorgen ervoor dat botten t.o.v. elkaar kunnen bewegen.
B
Het zijn beenverbindingen.
De meeste gewrichten zorgen ervoor dat botten niet kunnen bewegen.
C
Het zijn kraakbeenverbindingen.
De meeste gewrichten zorgen ervoor dat botten t.o.v. elkaar kunnen bewegen.
D
Het zijn beenverbindingen.
De meeste gewrichten zorgen ervoor dat botten t.o.v. elkaar kunnen bewegen.
Slide 27 - Quiz
Wat voor gewricht is dit?
A
Kogelgewricht
B
Rolgewricht
C
Scharniergewricht
D
Geen van allen
Slide 28 - Quiz
In je skelet zitten vier soorten beenverbindingen. Bij welke beenverbindingen is er veel beweging mogelijk?
A
gewrichten en kraakbeenverbindingen
B
gewrichten en naadverbindingen
C
gewrichten, vergroeiingen, naad- en kraakbeenverbindingen
D
naadverbindingen en vergroeiingen
Slide 29 - Quiz
Een grafiek heeft
A
een as
B
twee assen
C
kolommen
D
rijen
Slide 30 - Quiz
Wat is een hypothese?
A
Het antwoord op de onderzoeksvraag
B
Hier beschrijf je wat er fout is gegaan
C
Het verwachte antwoord op de onderzoeksvraag
D
De resultaten
Slide 31 - Quiz
Bekijk de grafiek Welke lijn geeft de geeft het verloop van collageen (lijmstof) aan in de grafiek?
A
Blauw
B
Rood
Slide 32 - Quiz
Wat klopt niet aan deze grafiek?
A
Schaalverdeling
B
Assen verkeerd om
C
Het had een staafdiagram moeten zijn
D
Er moet geen lijn door de punten heen getrokken worden