Vragers en Aanbieders H4 Zelftest

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Zelftest H4

- gesloten vragen in LessonUp invullen

4.28 Welke stelling is juist?

1. Werklozen zijn vragers naar arbeid
2. De vraag naar arbeid is gelijk aan de werkgelegenheid
3. Vacatures en werkgelegenheid vormen de vraag naar arbeid
4. Alleen bedrijven vragen arbeid

4.29 Het aanbod van arbeid bestaat uit..

1. mensen in loondienst + zelfstandigen + vacatures
2. mensen in loondienst + zelfstandigen + werklozen
3. werknemers + zelfstandigen
4. werknemers + werklozen

4.30. 1Wanneer op een deelmarkt van de arbeidsmarkt de werkgelegenheid stijgt, neemt de werkloosheid op die deelmarkt af.

1. Juist
2. Onjuist

4.30. 2Een stijging van het loon zal leiden tot een toename van het aanbod op de arbeidsmarkt.

1. Juist
2. Onjuist

4.30. 3 Als op een deelmarkt v/d arbeidsmarkt het loon boven het evenwichtsloon ligt, zal er meer vraag naar arbeid zijn dan aanbod.

1. Juist
2. Onjuist

4.30. 4 Als op een deelmarkt van de arbeidsmarkt het loon beneden het evenwichtsloon ligt, zullen een aantal aanbieders geen werk tegen dit loon willen aanvaarden.

1. Juist
2. Onjuist

stelling 4.30, 5 t/m 8, doen we later in de les

4.31 Wat is geen voorbeeld van een arbeidsmarktinstitutie?

1. cao
2. vakbond
3. werkloosheid
4. minimumloon

4.32 Wat kan geen oorzaak van werkloosheid zijn?

1. mismatch vraag en aanbod
2. dalend aanbod van arbeid
3. dalende bestedingen
4. stijgende loonkosten

Opgave 4.33, blz 66

1) Aspergestekers zijn ontevreden over de hoogte van hun loon en gaan bij andere tuinbouwbedrijven werken, waar ze meer verdienen. 

2) Vakbonden zijn erin geslaagd om in de schoonmaakbranche een betere pensioenregeling voor de werknemers te krijgen. De loonkosten lopen daardoor flink op. 

Opgave 4.33, blz 66

3) Door de mooie zomer krijgen de pretparken veel meer bezoekers dan normaal.

4) Aan het begin van de zomervakantie zoeken veel jongeren een baantje in de horeca. 

4.34a Geef een ander woord voor arbeid of arbeidsaanbod

4.34b Vul in: De vraag naar arbeid bestaat uit de vraag naar ....., de vraag naar ....., en de ....

4.35 blz. 66

a) Bereken de omvang van het aanbod van arbeid.

totaal aantal inwoners van 15 tot 75 jaar	9,5 miljoen
totaal aantal werknemers	4,8 miljoen
totaal aantal werklozen	650.000
totaal aantal zelfstandigen	510.000
totaal aantal vacatures	44.000

4.35 blz. 66

b) Bereken hoe groot de vraag naar arbeid is.

totaal aantal inwoners van 15 tot 75 jaar	9,5 miljoen
totaal aantal werknemers	4,8 miljoen
totaal aantal werklozen	650.000
totaal aantal zelfstandigen	510.000
totaal aantal vacatures	44.000

4.35 blz. 66

c) Bereken de omvang van de werkgelegenheid.

totaal aantal inwoners van 15 tot 75 jaar	9,5 miljoen
totaal aantal werknemers	4,8 miljoen
totaal aantal werklozen	650.000
totaal aantal zelfstandigen	510.000
totaal aantal vacatures	44.000

4.35 blz. 66

d) De participatiegraad = hoe groot de beroepsbevolking is in % van de totale bevolking van 15-75 jaar. Bereken die!

totaal aantal inwoners van 15 tot 75 jaar	9,5 miljoen
totaal aantal werknemers	4,8 miljoen
totaal aantal werklozen	650.000
totaal aantal zelfstandigen	510.000
totaal aantal vacatures	44.000

En nu:

Vragen stellen

of

Zelf oefenen: 4.30 stelling 5 t/m 8

4.36 t/m 4.41