1. Staan de persoonsvormen op de juiste plaats in de zin?
2. Zijn de werkwoorden goed gespeld?
3. Is er een verdeling inleiding-kern-slot?
4. Worden de alinea's aan elkaar verbonden aan de hand van verbindingswoorden?
5. Is er een uitgebreide situatiebeschrijving in de inleiding?
6. Is je kernboodschap positief?
7. Heb je meer dan één argument in de kern?
8. Worden de argumenten ondersteund door subargumenten?
9. Zijn de argumenten aanvaardbaar?
10. Heeft het slot een duidelijke boodschap voor de luisteraar waarmee hij of zij met een goed gevoel achterblijft?
Geef per vraag aan wat jou is opgevallen. Gebruik dit voor de trouble speech die je gaat uitschrijven voor het PTA.