Les 1 H6

Voordat de les begint...
1. Heb je je telefoon in de telefoontas gedaan.
2. Heb je je jas uit. 
3. Heb je je kauwgom uit.
4. Zit je op je eigen plek.
5. Heb je je spullen voor je (boek + pen).
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Voordat de les begint...
1. Heb je je telefoon in de telefoontas gedaan.
2. Heb je je jas uit. 
3. Heb je je kauwgom uit.
4. Zit je op je eigen plek.
5. Heb je je spullen voor je (boek + pen).

Slide 1 - Slide

Jeudi le 25 mai
Commencer (beginnen) avec chapitre 6.

  • Na de les ken je de woorden van vocabulaire A.

Slide 2 - Slide

Blader eens door H6. Waar denk je dat het hoofdstuk over gaat?

Slide 3 - Open question

Welke woorden ken je al die te maken hebben met 'op (de) weg zijn'?

Slide 4 - Open question

Exercice 2
Zet een kruisje bij 3 woorden waarvan jij denkt dat je die terug gaat zien in het filmpje. 

Tijdens het kijken trek je een streep door jouw woorden die voorbij komen.

Slide 5 - Slide

Wat betekent 'la voiture'?

Ma famille va en vacances en voiture.
A
De metro
B
De fiets
C
De auto
D
De trein

Slide 6 - Quiz

Wat betekent 'le vélo'?

Je vais à l'école en vélo.
A
De fiets
B
De trein
C
De tram
D
Het vliegtuig

Slide 7 - Quiz

Exercice 2b + 3a + 4 (5 min.)
Maak opdr. 2b + 3a + 4 zelfstandig in je boek.

2b: Zoek de vertaling van de woorden in de puzzel.
3a: Zet de positieve en negatieve woorden bij de juiste smiley.
4: Schrijf de NL vertaling op van de woorden in de plaatjes.

Klaar? Vergelijk jouw antwoorden met je buurman/buurvrouw.
timer
5:00

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Exercice 3B
Combineer de juiste zin bij het juiste gesprek. 1 zin blijft over.

Slide 10 - Slide

Exercice 5
Luister en lees mee met het gesprek op blz. 51. Beantwoord opdr. 5a + b.

Slide 11 - Slide

Exercice 6 + 7
Maak opdr. 6 + 7 in TWEETALLEN in je boek.

6a: Combineer de woorden die bij elkaar horen.
6b: Kies welk woord in de zin past en vertaal deze.
6c: Schrijf het juiste vervoersmiddel onder de foto's.

7: Vertaal de zinnen met behulp van de tekst op blz. 51
timer
7:00

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

timer
5:00

Slide 14 - Slide

Le jeu
1. Je gaat in een kring staan.
2. De bal wordt met de klok mee doorgegeven. 
3. Zodra de muziek stopt en je de bal in je handen hebt, dan vertaal je een woord van voc. A.

Slide 15 - Slide

Simon dit (Simon says)
 Simon dit ... aller en voiture.
Simon dit ... aller tout droit. 

Je beeldt dit alleen uit als er 'Simon dit' voor staat.

Dus niet : Aller à droite. 

Slide 16 - Slide

Wat is 'à pied?'

Slide 17 - Open question

Wat is 'à gauche'?

Slide 18 - Open question

Wat is 'la gare'?

Slide 19 - Open question

Wat is 'à vélo'?

Slide 20 - Open question

Wat is 'loin'?

Slide 21 - Open question