Het is hoe lang met een spatie als het gaat om de fysieke lengte van iets. Bijvoorbeeld: Hoe lang ben jij?
Gaat het om tijdsduur, dan is schrijf je ‘hoelang’ aan elkaar. Bijvoorbeeld: ‘Hoelang duurt de voorstelling?’
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 35 min
Items in this lesson
Wanneer schrijf je......
Hoe lang.....
Hoelang.....
Het is hoe lang met een spatie als het gaat om de fysieke lengte van iets. Bijvoorbeeld: Hoe lang ben jij?
Gaat het om tijdsduur, dan is schrijf je ‘hoelang’ aan elkaar. Bijvoorbeeld: ‘Hoelang duurt de voorstelling?’
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Oefenzinnen: 1 minuut de tijd
Kies voor hoe lang of hoelang. Leg het uit.
............. denk je dat de vergadering zal duren?
Kun je me vertellen ............ jouw zus is?
Weet jij ............. het duurt om een cake te bakken?
Ik vraag me af ............ die brug is die we straks oversteken.
Slide 2 - Slide
This item has no instructions
Antwoorden
Hoelang denk je dat de vergadering zal duren?
Kun je me vertellen hoe lang jouw zus is?
Weet jij hoelang het duurt om een cake te bakken?
Ik vraag me af hoe lang die brug is die we straks oversteken.
Slide 3 - Slide
This item has no instructions
Meningen, argumenten en feiten
Slide 4 - Slide
This item has no instructions
Leerdoelen
Aan het einde van de les kun jij meningen, argumenten en feiten herkennen in een tekst.
Slide 5 - Slide
Leg het leerdoel uit en benoem het belang van deze vaardigheid.
Wat weet jij al over meningen, argumenten en feiten?
Slide 6 - Mind map
This item has no instructions
Wat zijn meningen?
Meningen zijn persoonlijke opvattingen over een onderwerp. Ze zijn niet gebaseerd op feiten, maar op gevoelens en overtuigingen.
Een mening geeft aan hoe je over iets denkt of wat je van iets vindt
Je kunt er 'ik denk' of 'ik vind' voor zetten
Slide 7 - Slide
Leg uit wat een mening is en geef voorbeelden. Vraag de leerlingen om ook een voorbeeld te noemen.
Wat zijn argumenten?
Argumenten zijn redenen waarom je een mening hebt
Je gebruikt argumenten om je mening uit te leggen
Met argumenten verdedig je je mening
Met argumenten val je andermans mening aan!
Slide 8 - Slide
Leg uit wat een argument is en geef voorbeelden. Vraag de leerlingen om ook een voorbeeld te noemen.
Wat zijn feiten?
Je kunt een feit bewijzen of controleren
Een feit is iets wat echt gebeurd is
Feiten zijn bewezen informatie die objectief waar zijn en niet kunnen worden betwist.
Slide 9 - Slide
Leg uit wat een feit is en geef voorbeelden. Vraag de leerlingen om ook een voorbeeld te noemen.
Herkennen van meningen
Elke zin waar je 'ik vind', 'ik denk' of 'volgens mij' voor kunt zetten
Meningen worden vaak geuit met woorden als 'ik vind', 'naar mijn mening', 'ik denk' en 'volgens mij'.
Slide 10 - Slide
Geef voorbeelden van zinnen waarin een mening wordt geuit. Laat de leerlingen deze zinnen herkennen.
Herkennen van argumenten
Voor argumenten gebruikt men de signaalwoorden 'want', 'omdat', 'aangezien' en 'daarom'.
Slide 11 - Slide
Geef voorbeelden van zinnen waarin een argument wordt geuit. Laat de leerlingen deze zinnen herkennen.
Herkennen van feiten
Feiten zijn objectief
Feiten zijn controleerbaar
Feiten zijn echt gebeurd
Feiten zijn waar
Slide 12 - Slide
Geef voorbeelden van zinnen waarin een feit wordt geuit. Laat de leerlingen deze zinnen herkennen.
'want, dus-proef'
Deze proef gebruik je om een mening van een argument te onderscheiden
Standpunt - want - argument
Voorbeeld: We gaan met de auto, want het regent
Argument- dus - standpunt
Voorbeeld: Het regent dus we gaan met de auto
Slide 13 - Slide
This item has no instructions
Oefenzinnen want, dus-proef
Wat is het argument, wat is het standpunt/mening?
Ik heb een grote auto nodig, want ik heb een groot gezin.
Neem je paraplu mee, het regent.
Ze delen veel boeken uit, neem dus een grote tas mee.
Hij is erg prikkelbaar, wees dus een beetje aardig.
Uitleg: na 'dus' volgt het standpunt.
Uitleg: Na 'want' volgt het argument
Slide 14 - Slide
This item has no instructions
Opdracht: Tekst
Lees de tekst 'Moeten tieners verplicht worden om te sporten?'
Noteer de signaalwoorden en functiewoorden
Noteer de meningen, argumenten en feiten die in de tekst staan
Je mag schrijven op het blad zelf
Bewaar het blad in een map!
timer
10:00
Slide 15 - Slide
Kies een tekst die geschikt is voor de leeftijd en het niveau van de leerlingen. Geef de leerlingen de tijd om de tekst zelfstandig te lezen en te onderstrepen.
Bespreken van de tekst 'Moeten tieners verplicht worden om te sporten?'
Welke meningen, argumenten en feiten hebben jullie gevonden?
Slide 16 - Slide
Geef de leerlingen de ruimte om te vertellen wat ze hebben gevonden en vraag door waar nodig.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 17 - Open question
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 18 - Open question
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 19 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.