This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Semaine derniere
Onderdeel C'est où ça? afmaken
Leren over voorzetsels
Eindpresentatie 1 (lezen)
Eindpresentatie 2 (jezelf presenteren)
Teksten lezen, ideeën verzamelen over je presentatie
Afspraak: werken met LessonUp, iedereen logt in, iedereen geeft antwoord
Cette semaine
Onderdeel 'On adore les clichés'
De ww. aimer, adorer, préfèrer, détester uitleggen (vervoegingen, betekenis)
Stereotypen vs. vooroordelen
Praten over NL clichés
De ontkenning herhalen
Beginnen aan de tweede eindpresentatie en de opdr. afmaken
Slide 3 - Slide
Les buts pour aujourd'hui (doelen voor vandaag)
Je kent de vertaling van de ww. 'aimer, adorer, préfèrer, détester'
Je weet hoe je ze kan toepassen in je einpresentatie
Je hebt de opdracht over deze ww. in het Portal af
1 zin: wat je leuk vindt (aimer, adorer)
2 zin: wat je niet leuk vindt (détester/ ne...aime...pas)
Slide 4 - Slide
J'aime? Je déteste?
J'adore? Je n'aime pas? Je préfère?
Slide 5 - Slide
Betekenis/ vertaling
1. Aimer = houden van
2. Adorer = gek zijn op
3. ne + ww + pas = niet/ geen (ontkenning)
4. Détester = een hekel aan iets hebben
5. Préfèrer = iets liever hebben...
Slide 6 - Slide
Hoe vervoeg je ze? Stappen.
1. Neem het hele werkwoord
2. Haal -er weg (= stam)
3. Uitgangen
(ik) je + e
(jij) tu + es
(hij/ zij/ men) il/ elle/ on + e
(wij) nous + ons
( u/ jullie) vous + ez
(zij meervoud) ils/ elles + ent
Voorbeelden
1. Aimer
2. Aim
3. Uitgangen
J'aime
Tu aimes
Il/ elle/ on aime
nous aimons
vous aimez
ils/ elles aiment
Slide 7 - Slide
Portal: onderdeel 'On adore les clichés'
1. Samen een bron maken: Oefen met de werkwoorden 'aimer' 'adorer' 'détester' 'préfèrer'
2. 5-10 minuten
- Klaar: bedenk/ schrijft op 2 zinnen die je gaat gebruiken bij je eindpresentatie. Eén met iets wat je leuk vindt en één met iets wat je niet leuk vindt
Slide 8 - Slide
De vertaling van het werkwoord 'aimer' is... (J'aime le tennis)
A
gek zijn op
B
iets liever hebben
C
houden van
D
een hekel hebben aan
Slide 9 - Quiz
De vertaling van het werkwoord 'préfèrer' is... (J'aime le tennis, mais je préfère le foot)
A
een hekel hebben aan
B
houden van
C
gek zijn op
D
iets liever hebben
Slide 10 - Quiz
De vertaling van het werkwoord 'détester' is... (Je déteste l'école)
A
een hekel hebben aan
B
iets liever hebben
C
houden van
D
gek zijn op
Slide 11 - Quiz
De vertaling van het werkwoord 'adorer' is... (J'adore Paris)
A
houden van
B
gek zijn op
C
een hekel hebben aan
D
iets liever hebben
Slide 12 - Quiz
Welke 2 zinnen ga je gebruiken bij je eindpresentatie? 1 met iets wat je leuk vindt en 1 met iets wat je niet leuk vindt/ iets waar je een hekel aan hebt.