Flexles v1a (do 1 voltooid deelwoord)

Welkom!

Leg alvast klaar:
  • je iPad (dicht).
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Welkom!

Leg alvast klaar:
  • je iPad (dicht).

Slide 1 - Slide

Planning

  • uitleg voltooid deelwoord
  • training met quizvragen

Doel: voltooid deelwoord goed schrijven


Slide 2 - Slide

Basis: drie vormen
  • de persoonsvorm
  • het voltooid deelwoord
  • de infinitief => hele werkwoord

Slide 3 - Slide

Basis: drie vormen
  • de persoonsvorm: Hij fietst/fietste naar school.
  • het voltooid deelwoord: Hij is naar school gefietst.
  • de infinitief => hele werkwoord: Hij moet naar school fietsen.

Slide 4 - Slide

Wanneer welke regel?
  • persoonsvorm tegenwoordige tijd: ik-vorm of ik-vorm + t
  • persoonsvorm verleden tijd: 't Kofschip X
  • voltooid deelwoord: 't Kofschip X
  • infinitief: het hele werkwoord

Slide 5 - Slide

Eerste stap

Slide 6 - Slide

Welke vorm waar?
Joey ...... (hebben) altijd bij dezelfde club .......... (voetballen).

  • de persoonsvorm
  • het voltooid deelwoord
  • de infinitief => hele werkwoord

Slide 7 - Slide

Hoe schrijf je het vd?
Voetballen: gevoetballen, gevoetbald of gevoetbalt? 


Slide 8 - Slide

Hoe schrijf je het vd?
Voetballen: gevoetballen, gevoetbald of gevoetbalt? 

  • Stam: voetballen => voetball
  • L zit niet in het 't kofschip X, dus d
  • Gevoetbald, want ik voetbal
De gevoetbalde wedstrijd (langer maken).


Slide 9 - Slide

Welke vorm waar?
Bij een goal ...... (hebben) de spelers flink ....... (juichen).

  • de persoonsvorm
  • het voltooid deelwoord
  • de infinitief => hele werkwoord

Slide 10 - Slide

Hoe schrijf je het vd?
Juichen: gejuichen, gejuichd of gejuicht?


Slide 11 - Slide

Hoe schrijf je het vd?
Juichen: gejuichen, gejuichd of gejuicht?

  • Stam: juichen => juich
  • ch zit in het 't kofschip X, dus t
  • Gejuicht
De toegejuichte spelers (langer maken).


Slide 12 - Slide

Training
  • Je ziet steeds een meerkeuzevraag.
  • Je geeft antwoord binnen 5 tellen.
  • Ik wijs iemand aan en die legt uit waarom dit antwoord goed is.
  • Gebruik het schema in je boek op pagina 209.

Slide 13 - Slide

Heb je me misschien niet
goed .....(horen)?
A
gehoord
B
gehoort
C
gehordt
D
gehoren

Slide 14 - Quiz

Ik was echt .... (verbazen),
toen je dat zei.
A
verbaast
B
verbaasd
C
verbaazd
D
verbaazt

Slide 15 - Quiz

Hij heeft die jongen weer ... (stompen).

A
gestompt
B
gestompd
C
gestomt
D
gestomd

Slide 16 - Quiz

Heb je je billen wel ....(afvegen)?

A
afgevegen
B
afgeveegt
C
afgeveegd
D
afvegen

Slide 17 - Quiz

Die kat heeft me ... (krabben).

A
gekrabt
B
gekrabd
C
gekrapt
D
gekrapd

Slide 18 - Quiz

Na de hete middag was het gras in onze tuin compleet ...(verschroeien).
A
verschroeit
B
verschroeid
C
verschroeidt
D
verschroeitd

Slide 19 - Quiz

Zij ...(geloven) mij niet.

A
gelooft
B
geloofd
C
geloofdt
D
looft

Slide 20 - Quiz

Het is toch ongelooflijk; dit ...(gebeuren) mij nu altijd!
A
gebeurtd
B
gebeurd
C
gebeurdt
D
gebeurt

Slide 21 - Quiz

Wat is de eerste stap bij werkwoordspelling?

Slide 22 - Open question

Welke letters uit 't Kofschip X
doen niet mee?

Slide 23 - Open question

Wanneer gebruik je de regel van
't Kofschip X?

Slide 24 - Open question

Hoe maak je de stam van een werkwoord?

Slide 25 - Open question

Afsluiting
  • Ben je wijzer geworden? 
  • Welke vorm wil je de volgende keer oefenen?

Slide 26 - Slide