Les 14-04

Cours du 14-04
1 / 13
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Cours du 14-04

Slide 1 - Slide

Programme
- Répéter                                               (10 min)
   - 'aller'.
   - 'être'
   - 'avoir'
- Phrases Clés G                                 (15 min)
- Lire bron F                                        (20 min)
- Afsluiting                                          ( 5 min)
- Devoirs                                              ( 5 min)


Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Na de les kun je vertellen hoe je avoir, être en aller vervoegd naar bijvoorbeeld 'jij'.

Na de les kun je vertellen over hoe jouw slaapkamer eruit ziet. 

Na de les kun je een Franse tekst over bijzondere huizen in grote lijnen begrijpen.

Na de les kun je woorden begrijpen die met wonen te maken hebben. 

Slide 3 - Slide

Avoir (=hebben), Aller (=gaan) en Être (=zijn)

Slide 4 - Slide

Un jeu


Maak een raster van 9 vakjes en maak daarin de Franse vervoegingen (bv: je suis, ils ont, etc).

Ik noem de Nederlandse vertaling en jullie vertalen dit naar het Frans. 

Komt jouw gekozen werkwoord voor in de genoemde persoon, dan streek je deze door. 

Slide 5 - Slide

Phrases Clés G, H2
Luister naar de uitspraak en zeg na.





Slide 6 - Slide

Maintenant, c'est à vous:
Faire ex. 29b

 
 





timer
10:00

Slide 7 - Slide

Bron F: Lire
Kijk mee naar de titel en het plaatje. Wat zijn je verwachtingen over deze tekst? 

Schrijf ze in het volgende woordenweb.

Slide 8 - Slide

Ik denk dat de tekst
'Vivre sur une île'
over het volgende gaat:

Slide 9 - Mind map

Kwamen je verwachtingen uit?
Lees nu voor jezelf de inleiding. Zoek woorden op die je niet weet achterin de woordenlijst van voca F. 

Kwamen de verwachtingen uit?
timer
5:00

Slide 10 - Slide

Maintenant, c'est à vous:
Faire ex. 24a,b + 25a,b en 26a,b



Klaar? Slim stampen voca F.
 





timer
20:00

Slide 11 - Slide

Afsluiting
Noem 3 vervoegingen van avoir, être of aller.


Vragen waar iemand woont doe ik als volgt:

Antwoorden dat ik in een appartement woon doe ik zo:

Noem 2 woorden die te maken hebben met 'wonen'.


Slide 12 - Slide

Les devoirs
Maken voor de volgende les:
- Leren voca F (mondelinge overhoring)
- Passé composé (stappenplan)
- Maken ex. 24a,b + 25a,b en 26a,b.

Slide 13 - Slide