Brugklas 12 januari

1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Deze les: 
- Bespreking huiswerk: vragen 1 t/m 6 opdracht 1 p. 165 
- Uitleg: realisme 
Maak opdracht 3 p. 169 
- start grammatica: herhaling + uitleg meewerkend voorwerp 
Opdracht 9 en 11, 12 en 13

Slide 2 - Slide

1 a De hoofdpersoon is Elvis Long.
 b Hij is nieuwsgierig, hij blijft vrij kalm en hij is een beetje eigenwijs, omdat hij toch aan iemand vertelt wat er met zijn vader aan de hand is. Hij is vrij nuchter, want hij gelooft niet dat je van gokken rijk kunt worden.
2 Hij gaat uitzoeken wie zijn vader als laatste heeft gezien. Die persoon moet dan de ontvoerder zijn.
3 a Hondenrennen zijn wedstrijden tussen hazewindhonden. Je kunt geld verdienen door te gokken welke hond het snelst is en dus gaat winnen.
 b Jaren geleden heeft hij ooit een keer een flink bedrag gewonnen.
 c Hij hoopt rijk te worden.
 d Elvis vindt het dom, hij gelooft er niets van dat je met gokken rijk kunt worden.

Slide 3 - Slide

4 Het verhaal speelt zich af in Engeland. Dat kun je zien aan de Engelse namen voor straten en bedrijven, aan het typisch Engelse eten (vis en friet) en hondenraces behoren tot de Engelse cultuur.
 Het speelt zich af in een stad, dat weet je omdat het een centrum heeft.
 De stad ligt aan de kust, dat weet je omdat er een strand is.
5 Elvis bedoelt hiermee dat hij veel spijt heeft van wat hij heeft gezegd tegen Talisha.
6 De vertelde tijd is een paar uur. Nadat Elvis het briefje heeft gekregen, loopt hij naar verschillende plaatsen in de stad om onderzoek te doen.


Slide 4 - Slide

Realistisch of niet? 

We kijken samen naar p. 168 in je boek. 

Maak daarna opdracht 3. 

Slide 5 - Slide

Grammatica, herhaling 
Onderwerp - werkwoordelijk gezegde - lijdend voorwerp 

Slide 6 - Slide

Grammatica, herhaling 
Onderwerp: wie / wat doet het?

Werkwoordelijk gezegde: persoonsvorm + andere werkwoorden

Lijdend voorwerp: antwoord op de vraag wie of wat + pv + onderwerp 

Slide 7 - Slide

Meewerkend voorwerp: 
Zinsdeel dat iets ontvangt. Er staat 'aan' of 'voor' in het zinsdeel, of je kunt dat erbij bedenken. 

Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 

Ik stuur een verjaardagskaartje aan mijn tante. 
Ik stuur mijn tante een verjaardagskaartje. 

Slide 8 - Slide

Even samen oefenen. 

Begin daarna aan de weektaak. 
Maak in ieder geval voor de volgende les: 
B4 – O9 (blz. 173)
B4 – O11 t/m O14 (blz. 175-176)

Slide 9 - Slide

Tot donderdag ! 

Slide 10 - Slide