M3 - Les 2 Kapitel 12

Datum: Dienstag, der 20. November 2018
Klasse: Mavo 3
Ziel der Stunde: 1e + 4e naamval / Kapitel 12
> Magister (5 Min.)
    >  Kapitel 12: Hausaufgabenkontrolle t/m 3.4 (5 Min.)
    > Wiederholung Fälle
    > Machen: Opdracht 4.1 / 5.1 / 5.2 / 7.1 / 8.1 / 8.2  (35 Min.)
    > Lernen: Wörterliste A NL-D
    > Abschliessen (5 Min.)

    1 / 10
    next
    Slide 1: Slide
    DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

    This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slide.

    Items in this lesson

    Datum: Dienstag, der 20. November 2018
    Klasse: Mavo 3
    Ziel der Stunde: 1e + 4e naamval / Kapitel 12
    > Magister (5 Min.)
      >  Kapitel 12: Hausaufgabenkontrolle t/m 3.4 (5 Min.)
      > Wiederholung Fälle
      > Machen: Opdracht 4.1 / 5.1 / 5.2 / 7.1 / 8.1 / 8.2  (35 Min.)
      > Lernen: Wörterliste A NL-D
      > Abschliessen (5 Min.)

      Slide 1 - Slide

      Hoe noemen wij de 1e naamval in het Nederlands?
      A
      persoonsvorm
      B
      onderwerp
      C
      lijdend voorwerp
      D
      meewerkend voorwerp

      Slide 2 - Quiz

      Hoe kan je de 1e naamval/ het onderwerp vinden in de zin?

      Slide 3 - Open question

      Hoe noemen de 4e naamval in het Nederlands
      A
      persoonsvorm
      B
      onderwerp
      C
      lijdend voorwerp
      D
      meewerkend voorwerp

      Slide 4 - Quiz

      Hoe kan je de 4e naamval vinden in de zin?

      Slide 5 - Open question

      Bij woorden van welk geslacht veranderd er niets aan de 4e naamval ten opzichte van de 1e naamval
      A
      mannelijk
      B
      vrouwelijk
      C
      onzijdig
      D
      meervoud

      Slide 6 - Quiz

      In de zin: "Der Mann sieht eine Frau." is de 1e naamval?

      Slide 7 - Open question

      In de zin: "Der Mann sieht eine Frau." is de 4e naamval?

      Slide 8 - Open question

      Waarin verandert het woord "der" als het in de 4e naamval wordt gezet?

      Slide 9 - Open question

      Geef aan wat 1e en 4e naamval is in de zin: "Ich habe das Kind nicht gesehen."
      A
      Ich = 1e naamval
      B
      das Kind = 4e naamval
      C
      Ich = 4e naamval
      D
      das Kind = 1e naamval

      Slide 10 - Quiz