H2 Pv tt

Nederlands 9-6
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel en telefoons aan de zijkant
  2. Theorie: pv in tt
  3. Zelfstandig werken
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands 9-6
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel en telefoons aan de zijkant
  2. Theorie: pv in tt
  3. Zelfstandig werken

Slide 1 - Slide

Huiswerkcontrole
basis: 1 t/m 7 op blz. 222-225

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van de les weet jij hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft.

Slide 3 - Slide

1. Spelling

van de persoonsvorm


in de

tegenwoordige tijd

Slide 4 - Slide

PV in TT
De tegenwoordige tijd is nu. Iets speelt zich nu/in het heden af. 

Als je een werkwoord moet schrijven, moet je eerst bedenken of het de persoonsvorm is (vraagproef/tijdproef).

De basis van het schrijven van de persoonsvorm in tt is de stam

Slide 5 - Slide

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 6 - Slide

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit





geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 7 - Slide

De STAM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm





geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop


Slide 8 - Slide

Schrijf de stam van het volgende werkwoord: kijken

Slide 9 - Open question

Schrijf nu de ik-vorm van het volgende werkwoord: kijken

Slide 10 - Open question

Schrijf de stam van het volgende werkwoord: praten

Slide 11 - Open question

Schrijf nu de ik-vorm van het volgende werkwoord: praten

Slide 12 - Open question

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

om hem te schrijven.

Slide 13 - Slide

1. STAM

De STAM schrijf je:

  1. Als degene die de persoonsvorm uitvoert één persoon (enkelvoud) is en als die persoon ik is
  2.  Als jij achter de pv staat 


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 14 - Slide

2. STAM + T

De STAM + T schrijf je:

  1. Als degene die de persoonsvorm uitvoert één iemand is (enkelvoud) en een andere vorm heeft dan ik --> jij, zij, hij, het



jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 15 - Slide

3. HELE WERKWOORD

Het HELE WERKWOORD schrijf je:

  1. Als degene die de persoonsvorm uitvoert meerdere personen/dingen (meervoud) zijn.


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 16 - Slide

Hoe maak je de stam van het werkwoord?

Slide 17 - Open question

Welke mogelijkheid is toegepast in de volgende zin:
'Wij gaan dit weekend verhuizen!'
A
STAM
B
STAM+T
C
HELE WERKWOORD

Slide 18 - Quiz

Welke mogelijkheid is toegepast in de volgende zin:
'Ik heb dat jou toch gezegd?'
A
STAM
B
STAM+T
C
HELE WERKWOORD

Slide 19 - Quiz

Welke mogelijkheid is toegepast in de volgende zin:
'Heb jij je laptop bij je?'
A
STAM
B
STAM+T
C
HELE WERKWOORD

Slide 20 - Quiz

Welke mogelijkheid is toegepast in de volgende zin:
'Mooi, je hebt je laptop bij je!'
A
STAM
B
STAM+T
C
HELE WERKWOORD

Slide 21 - Quiz

Vul het werkwoord tussen de haakjes in de tegenwoordige tijd in:
'.... (betalen) jij iedere maand netjes je huur?'

Slide 22 - Open question

Vul het werkwoord tussen de haakjes in de tegenwoordige tijd in:
'Hij ... (bellen) iedere ochtend met zijn vriend.'

Slide 23 - Open question

Vul het werkwoord tussen de haakjes in de tegenwoordige tijd in:
'Wij .... (computeren) eigenlijk iedere dag.'

Slide 24 - Open question

Zelfstandig werken
Maak de volgende opdrachten:
basis: 1 t/m 7 op blz. 146-149

Deze opdrachten zijn huiswerk voor de les van maandag. 

Slide 25 - Slide