Maandag 11.15 uur: Formuleren 1.2 Verwijswoorden

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat staat er op de planning?

Slide 2 - Slide

Formuleren 1.2 Verwijswoorden
                Wat weet je al?

Hierna volgt een kort filmpje met
een korte uitleg.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Even oefenen......
met verwijswoorden

Slide 17 - Slide

Waar verwijst het verwijswoord naar?

Rafiq staat om vijf uur op, want HIJ moet gaan werken.
A
Rafiq
B
vijf uur
C
want
D
werken

Slide 18 - Quiz

Dat ziekenhuis wil graag uitbreiden, maar ZE hebben daar niet genoeg geld voor.

Is het verwijswoord 'ze' goed gebruikt?
A
JA
B
NEE

Slide 19 - Quiz

GOED:
Dat ziekenhuis wil graag uitbreiden, maar HET heeft daar niet genoeg geld voor.

Slide 20 - Slide

Waar verwijst het verwijswoord naar?

Dat is de jongen DIE mij geld heeft geleend.
A
Dat
B
de jongen
C
mij
D
geld

Slide 21 - Quiz

Het TCR bouwt een nieuwe vestiging, omdat ZE steeds meer studenten krijgt.

Is het verwijswoord 'ze' goed gebruikt?
A
JA
B
NEE

Slide 22 - Quiz

GOED:
Het TCR bouwt een nieuwe vestiging, omdat HET steeds meer studenten krijgt.

Slide 23 - Slide

Waar verwijst het verwijswoord naar?

Het bedrijf is erg betrokken bij ZIJN medewerkers.
A
Het bedrijf
B
betrokken
C
medewerkers

Slide 24 - Quiz

Waar verwijst het verwijswoord naar?

De gemeente heeft een informatieve brief naar HAAR bewoners gestuurd.
A
de gemeente
B
een informatieve brief
C
bewoners

Slide 25 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord:

Het volleybalteam is de eerste in de competitie geworden, omdat ........ alle wedstrijden heeft gewonnen.
A
hij
B
zij
C
het
D
hun

Slide 26 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord:

De vakbond heeft een demonstratie georganiseerd, want ..... is het niet eens met de plannen van de overheid.
A
hij
B
zij
C
het
D
hun

Slide 27 - Quiz

Aan de slag!
Mevrouw Dilma loop rond om jullie te helpen.

Slide 28 - Slide