De schrijver of spreker maakt een vergelijking tussen twee situaties; op grond van wat in de ene situatie (on)waarschijnlijk of (on)gepast is, onderbouwt hij een standpunt over wat in de andere situatie (on)waarschijnlijk of (on)gepast is.
- We gaan weer naar hotel Bethlehem in Maastricht. De vorige keer was het daar ook goed.
Signaalwoorden: net als, zoals, zo ook, evenals, eveneens, eenzelfde, hetzelfde als, in vergelijking met, soortgelijke, anders dan, verschillend