Klok kijken

Klok kijken in het Engels!
Telling time in English!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsBasisschoolGroep 8

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Klok kijken in het Engels!
Telling time in English!

Slide 1 - Slide

Ken jij de nummers op een klok in het Engels?
Do you know the numbers on a clock in English?

Slide 2 - Slide

Wat valt jou op aan deze klok?

Slide 3 - Slide

In het Engels is een klok verdeeld in 2: To - voor & Past - over, het hele uur.

Slide 4 - Slide

Uren - half uren
Hours - half hours

Bij een heel uur zeg je:
....
Bij een half uur zeg je:
....


Slide 5 - Slide

Uren - half uren
Hours - half hours

Bij een heel uur zeg je:
It is ___ o'clock.
Bij een half uur zeg je:
It is half past ___.

Kijk op het werkblad en maak opdracht 1

Slide 6 - Slide

Hoe zeg je dus, hoe laat het is?
So how do you say, what time is it?
In het Nederlands zeg je: Het is 5 uur. 
In English you say: 
In het Nederlands zeg je: Het is half 2.
In English you say: 
In het Nederlands zeg je: Het is 5 over half 8.
In English you say: 

Slide 7 - Slide

Hoe zeg je dus, hoe laat het is?
So how do you say, what time is it?
In het Nederlands zeg je: Het is 5 uur. 
In English you say: It is 5 o'clock.
In het Nederlands zeg je: Het is half 2.
In English you say: 
In het Nederlands zeg je: Het is 5 over half 8.
In English you say: 

Slide 8 - Slide

Hoe zeg je dus, hoe laat het is?
So how do you say, what time is it?
In het Nederlands zeg je: Het is 5 uur. 
In English you say: It is 5 o'clock.
In het Nederlands zeg je: Het is half 2.
In English you say: It is half past 1. 
In het Nederlands zeg je: Het is 5 over half 8.
In English you say: 

Slide 9 - Slide

Hoe zeg je dus, hoe laat het is?
So how do you say, what time is it?
In het Nederlands zeg je: Het is 5 uur. 
In English you say: It is 5 o'clock.
In het Nederlands zeg je: Het is half 2.
In English you say: It is half past 1. 
In het Nederlands zeg je: Het is 5 over half 8.
In English you say: It is 25 (minutes) to 8. 

Slide 10 - Slide

Kijk op je werkblad en maak opdracht 2.
Hoe laat is het als jij....
1. s'avonds naar bed gaat?  ____ when I go to bed.
2. s'ochtends opstaat uit bed? ___ when I wake up.
3. vertrekt naar school? ___ when I leave for school.
4. naar jouw hobby/sport gaat? ___ when I go to (hobby/sport).
5.  plaats neemt voor het avond eten? ___ when I have dinner.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Done!

Slide 13 - Slide

In het Engels is een klok verdeeld in 2: To - voor & Past - over, het hele uur.

Slide 14 - Slide

Kwart voor - Kwart over
Quarter to - Quarter past
Bij kwart voor zeg je:
It is a quarter to ___(het uur).
Bij kwart over zeg je:
It is a quarter past ___(het uur).

Kijk naar je werkblad en maak opdracht 3.

Slide 15 - Slide

Minuten voor - Minuten over
Minutes to - Minutes past

Bij minuten voor het uur zeg je:
It is ____ (de minuten) to ___(het uur).
Bij minuten over het uur zeg je:
It is ___ (de minuten) past ___(het uur).

Kijk naar je werkblad en maak opdracht 4.

Slide 16 - Slide

Hoe laat is het? What time is it?

A
It is half to 10.
B
It is half to 9.
C
It is half past 9.
D
It is half past 10.

Slide 17 - Quiz

Hoe laat is het? What time is it?

A
It is half past 6.
B
It is 5 o'clock.
C
It is half past 5.
D
It is 6 o'clock.

Slide 18 - Quiz

Hoe laat is het? What time is it?

A
It is a quarter to half 1.
B
It is a quarter past 12.
C
It is a quarter to 1.
D
It is a quarter past half 12.

Slide 19 - Quiz

Good Job!

Slide 20 - Slide