This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Een verslag schrijven
Slide 2 - Slide
OPBOUW VAN DE LES
SCHRIJFOPDRACHT INLEVEREN
UITLEG VERSLAG MAKEN
Aan de slag!
Slide 3 - Slide
VERSLAG
Slide 4 - Mind map
1
2
3
4
5
6
7
inhoudsopgave
bijlagen
kern
bronnenlijst
inleiding
nawoord
voorblad
Slide 5 - Drag question
OPBOUW VAN EEN VERSLAG
Alle onderdelen moeten steeds op een nieuwe pagina beginnen.
Let op je schrijfstijl: geen spreektaal!
Is er verschil tussen spreek- en schrijftaal? Ja, spreektaal kun je niet per definitie opschrijven. Maar schrijftaal moet je wel moeiteloos kunnen uitspreken.
Slide 6 - Slide
SCHRIJFSTIJL
Schrijftaal - Formeel
Heden ten dage hoop ik u te treffen op nog nader te benoemen bestemming.
Spreektaal - Informeel
Ik zie je straks! Ik laat je nog weten waar.
Slide 7 - Slide
VOORBLAD
titel van het verslag
naam of namen van de auteur(s)
naam van de opleiding
leerjaar
naam van de docent
Word > invoegen > voorblad > zelf aanpassen
Slide 8 - Slide
KOPPEN
Hoofdonderdelen: Kop 1
Subonderdelen: Kop 2
Sub-subonderdelen: Kop 3
etc.
Word > stijlen > kop aanvinken
Slide 9 - Slide
INHOUDSOPGAVE
In de inhoudsopgave moeten alle hoofdstukken van het verslag vermeld worden.
Word > verwijzingen > inhoudsopgave
Je verslag heeft een paginanummering.
Word > invoegen > paginanummer
Slide 10 - Slide
SAMENVATTING MAKEN
Voordat je begint:
> kennis van het doel
> bronvermelding
Onderdelen verslag en opsomming kopjes/hoofdstukken
Schrijfplan maken
Slide 11 - Slide
Tips:
Lees de casus goed en verwerk alle onderdelen
Inleiding - Kern - Slot
Hoofdletters, komma's, punten.
Spelling / werkwoordspelling
Let op stijlfouten
Slide 12 - Slide
Stijlfouten
Twee keer hetzelfde zeggen:
"Zij zijn in staat om deze e-mail te kunnen versturen"
1. Zij zijn in staat om deze e-mail te versturen.
2. Zij kunnen deze e-mail versturen.
Slide 13 - Slide
"We denken dus dat we ook in het buitenland namelijk aan een behoefte voldoen"
1. We denken dus dat we ook in het buitenland aan een behoefte voldoen.
2. We denken namelijk dat we ook in het buitenland aan een behoefte voldoen.
Slide 14 - Slide
Een gedeelte van de betekenis van het woord herhalen:
De voorwaarde is dat het contract ondertekend moet zijn voor eind oktober.
Alle aanwezige bezoekers staan op de dansvloer.
Laat ik me hier uitsluitend beperken tot de feiten.
Slide 15 - Slide
Woorden foutief samenvoegen of uitdrukkingen door elkaar halen:
Het kost duur.
Nachecken
Dubbel ontkennen:
Ik ben daar nooit niet geweest.
Je moet ervoor waken dat het gebeurt. (= Je moet ervoor zorgen dat het niet gebeurt)
Slide 16 - Slide
Samentrekking en inversie
Samenvoegen van twee zinsdelen of woorden of delen van woorden. Herhaal alleen woorden als het echt nodig is.
Het bedrijf koopt onderdelen en het bedrijf verhuurt machines.
Het bedrijf koopt onderdelen en verhuurt machines.
Slide 17 - Slide
Het samengetrokken zinsdeel moet dezelfde betekenis hebben, fout is: ik loop even door je stageverslag en straks met je mee naar de kantine.
Dezelfde grammaticale functie (onderwerp/lijdend voorwerp/meewerkend voorwerp) fout is dus: Deze dvd heb ik hem geleend en is nooit door hem terug gegeven.
Slide 18 - Slide
Het samengetrokken onderwerp moet op de juiste plaats staan in de zin. fout is: graag ontvangen wij uw bericht en hopen dat u kunt komen. Dit moet zijn: Graag ontvangen wij uw bericht en wij hopen dat u kunt komen.
Let ook op de lidwoorden: Op reis nemen we ons hondje en onze kater mee. (het hondje en de kater)
Slide 19 - Slide
Inversie:
Omgekeerde volgorde van onderwerp en persoonsvorm.
Gisteren was ik ziek en ben daarom te laat met betalen.
Gisteren was ik ziek en daarom ben ik te laat met betalen.
Slide 20 - Slide
Als/dan:
Als: bij vergelijken van dingen die gelijk zijn:
Sven is net zo snel als Bob.
Mijn fiets is even duur als jouw fiets.
Dan: bij een vergelijking van dingen die niet gelijk zijn:
Hans is ouder dan ik (ben). Mijn laptop is sneller dan jouw laptop (is).
Slide 21 - Slide
Wanneer gebruik je hun en hen?
Filmpje
Slide 22 - Slide
Hen/hun:
Hen: als lijdend voorwerp en na een voorzetsel
We moeten hen helpen.
Anne heeft het boek aan hen gegeven.
Hun: meewerkend voorwerp en bezittelijk voornaamwoord