Grammatik - Modalverben

Vervoeging Modalverben
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vervoeging Modalverben

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Vertaal het werkwoord
en vul de juiste vorm in

Slide 3 - Slide

dürfen
mögen
wollen
können
wissen
sollen
müssen
Sleep de betekenis rechts naast het juiste werkwoord
moeten (wens van een ander)
willen 
lusten, lekker vinden, houden van
weten
moeten (noodzaak)
kunnen
mogen

Slide 4 - Drag question

Ich (kan) ……………. dir helfen.

Slide 5 - Open question

Er(weet) …….. noch nicht so viel.

Slide 6 - Open question

Wir (willen) ……… dich nicht stören.

Slide 7 - Open question

Du (mag) ……… heute früher nach Hause gehen.

Slide 8 - Open question

Vervoeg het werkwoord können (kunnen)...
Ich
Du
Er/sie/es
Wir
Ihr
sie/Sie
kann
kannst
kann
können
könnt
können

Slide 9 - Drag question

Er (moet) …….. zeitig aufstehen, sonst kommt er zu spät.

Slide 10 - Open question

Ihr (kunnen) …… es nicht sehen.

Slide 11 - Open question

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
magst
mag
mögen
mögt
mögen
mag

Slide 12 - Drag question

Er (wil) ……. nachher einkaufen gehen.

Slide 13 - Open question

Ich (mag) ……. es dir nicht sagen.

Slide 14 - Open question

mogen
kunnen
houden van, lusten
het moet van iemand anders
moeten
willen
weten
wissen
mögen
können
sollen
müssen
wollen
dürfen

Slide 15 - Drag question

Du (moet) …….. das Geschirr spülen.

Slide 16 - Open question

Ihr (moeten) ……... eure Hausaufgaben machen.

Slide 17 - Open question

Wir (willen) ……... unsere Hausaufgaben machen.

Slide 18 - Open question

Paul (moet) ……... sein Zimmer aufräumen, hat Mutter gesagt.

Slide 19 - Open question

Ihr (mogen) ……... nicht ohne Mundmaske im Supermarkt gehen.

Slide 20 - Open question

Du(mag) ……... immer so spät nach Hause kommen, so cool!

Slide 21 - Open question

Monika (kan) ……... sehr gut Deutsch reden.

Slide 22 - Open question

(kunt) ……... Sie auch gut Deutsch, Herr Maier?

Slide 23 - Open question

Conclusie:
Je weet nu dat je bij een modaal werkwoord moet opletten bij het vervoegen in het enkelvoud (ich, du, er/sie/es). Dan is er een klinkerverandering of Umlaut.
Zum Beispiel
ich kann (können)
du willst (wollen)   
er muss (müssen)


Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide