Bijzinnen en ww 2g1

Zinsdeelzinnen
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Zinsdeelzinnen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan bijzin benoemen
1. Samengesteld of niet? (PVs tellen)
2. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin? (vragend maken)
3. Ontleed de hoofdzin, welk zinsdeel ontbreekt? Dat moet wel de zinsdeelzin zijn. (kun je vervangen door een woordgroep)

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Deze les
- Oefenen met zinsdeelzinnen
- Ontdekken hoe het zit met de werkwoordelijke en naamwoordelijke gezegdes in samengestelde zinnen

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat is de bijzin?

Veel reizigers waren doordat het zo hard sneeuwde, op het NS-station gestrand.
A
Veel reizigers
B
op het NS-station gestrand
C
Veel reizigers waren
D
doordat het zo hard sneeuwde

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Hoe benoem je de bijzin?
Veel reizigers waren doordat het zo hard sneeuwde, op het NS-station gestrand.

A
ow-zin
B
bwb-zin
C
nw.deel.-zin
D
mv-zin

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de bijzin?
'Wie de hele waarheid wil kennen, moet vroeg opstaan'
A
wie wil kennen
B
moet vroeg opstaan
C
wie de hele waarheid wil kennen
D
moet vroeg opstaan

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Hoe benoem je de bijzin?
Wie de hele waarheid wil kennen, moet vroeg opstaan.
A
ow-zin
B
bwb-zin
C
lv-zin
D
nw.deel-zin

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de bijzin?
'Wie geen goede uitspraak van het Spaans heeft zal ik extra oefeningen geven.'
A
Wie geen goede uitspraak van het Spaans heeft
B
Zal ik extra oefeningen geven
C
Er is geen bijzin
D
extra oefeningen geven

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Hoe benoem je de bijzin?

Wie geen goede uitspraak van het Spaans heeft zal ik extra oefeningen geven.

A
Ow-zin
B
Mv-zin
C
Lv-zin
D
Bwb-zin

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de bijzin?
'Piet Piraat is cool want hij blijft altijd rustig.'
A
Piet Piraat is cool
B
want hij blijft altijd rustig
C
Allebei
D
Geen van beide

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de bijzin?
'Hij is eindelijk geworden wat hij altijd al wilde zijn.'
A
Hij is eindelijk
B
Hij is eindelijk geworden
C
Hij altijd al wilde zijn
D
Wat hij altijd al wilde zijn

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Hoe benoem je de bijzin?
Hij is eindelijk geworden wat hij altijd al wilde zijn.
A
ow-zin
B
mv-zin
C
bwb-zin
D
nw.deel-zin

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Ik snap de bijzinnen nu
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Stappenplan ww benoemen
1. Samengesteld of niet? (PVs tellen)
2. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin? (vragend maken)
3. Ontleed de hoofdzin, welk zinsdeel ontbreekt? Dat moet wel de zinsdeelzin zijn. (kun je vervangen door een woordgroep)
4. Scheid de hoofdzin en de bijzinnen en benoem per zin de werkwoorden.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel KWW?
Hij is eindelijk geworden wat hij altijd al wilde zijn.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel HWW?
Hij is eindelijk geworden wat hij altijd al wilde zijn.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Aan het werk
NN h5 gramm woordsoorten p150-151
oef 1-2-3

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Video

This item has no instructions

Beknopte bijzinnen

Kenmerkend voor een normale bijzin is dat die een persoonsvorm en onderwerp bevat en dat deze niet naast elkaar in de zin staan. 


Een beknopte bijzin is een verkorte versie van een bijzin. Deze bevat geen persoonsvorm en onderwerp, maar een verzwegen onderwerp en een andere werkwoordsvorm.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Skatend op het schoolplein kwam Henry ten val.
A
Dit is één hoofdzin.
B
Dit is een hoofdzin en een hoofdzin.
C
Dit is een bijzin en een hoofdzin.
D
Dit is een hoofdzin en een bijzin.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Maak van de beknopte bijzin een normale bijzin: Skatend op het schoolplein kwam Henry ten val.

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

omdat is een
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is in onderstaande zin de bijzin?
Wie dieren mishandelt, mag de rechter van mij zwaar straffen.
A
mag de rechter t/m straffen
B
wie dieren mishandelt

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Enkelvoudige of samengestelde zin?

'Ik ben moe en ik heb geen zin om te gaan trainen.'
A
Enkelvoudig
B
Samengesteld

Slide 25 - Quiz

Verander tijd: 'Ik was moe en had geen zin om te gaan trainen'.

'Ben' en 'heb' veranderen, dus 2 persoonsvormen, dus samengestelde zin. 

Merk op dat in allebei de zinnen het onderwerp naast de persoonsvorm staat. Het zijn dus allebei hoofdzinnen. 
Hoofdzin of bijzin?

'Ik ga morgen naar de kapper.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 26 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
Hoofdzin of bijzin?

'... als ik mijn pianoles kan afzeggen.'
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 27 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
1a [Ik ben in Griekenland geweest], 1b omdat [mijn moeder daar is opgegroeid.]
A
Zin 1a en 1b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 1a is een hoofdzin; zin 1b is een bijzin.
C
Zin 1a is een bijzin; zin 1b is een hoofdzin.
D
Zin 1a en 1b zijn beide bijzinnen.

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

2a [Na jarenlang in de bureaula te hebben gelegen], 2b [gaf de schrijver het boek toch uit].
A
Zin 2a en 2b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 2a is een hoofdzin; zin 2b is een bijzin.
C
Zin 2a is een bijzin; zin 2b is een hoofdzin.
D
Zin 2a en 2b zijn beide bijzinnen.

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

1a [In het land waar mijn moeder is opgegroeid], 1b [ben ik vorige week op vakantie geweest].
A
Zin 1a en 1b zijn beide hoofdzinnen.
B
Zin 1a is een hoofdzin; zin 1b is een bijzin.
C
Zin 1a is een bijzin; zin 1b is een hoofdzin.
D
Zin 1a en 1b zijn beide bijzinnen.

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin staat een meewerkendvoorwerpszin?
A
Degenen die vrijwillig meewerken, krijgen een vrijkaartje.
B
De organisator geeft een vrijkaartje aan de vrijwilligers.
C
Degenen die vrijwillig meewerken, geeft de organisator een vrijkaartje.

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin staat een voorzetselvoorwerpszin?
A
Hoewel ze te laat waren, werd hun niet de toegang ontzegd.
B
Eindelijk is hij arts geworden, wat hij altijd al heeft willen zijn.
C
Ik kan niet geloven dat Jolien en Bas uit elkaar zijn.
D
Helaas hebben ze geen rekening gehouden met wat de site heeft gemeld.

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin staat een bijwoordelijke bijzin?
A
Ze gaat met mij mee, als ik haar ticket betaal.
B
Na de lessen gaan de leerlingen van G3X vol energie naar huis.
C
Omdat ik Grieks zo moeilijk vind, ga ik elke dag even oefenen.
D
Robert wil graag surfen, maar de wind staat nu te laag.

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Soorten bijzinnen:
naamw. deel- van- het- gezegdezin
Bijvoorbeeld:
Zij is nog steeds zoals ze twintig jaar geleden was
Zij is nog steeds  ..................................
vervang "zoals ze twintig jaar geleden was" door woord: mooi
Zij is nog steeds mooi = naamw. deel van het gezegde
Dus: 
zoals ze twintig jaar geleden was = naamw. deel- van- het- gezegdezin

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

In welke zin staat een onderwerpszin?
A
Dat hij zijn oma helpt, is een goede daad.
B
Wie stout is, geef ik straf.
C
Dat Peter niet komt opdagen, vind ik erg jammer.
D
Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin staat een lijdendvoorwerpszin?
A
Ik ben nieuwsgierig naar ons pasgeboren neefje.
B
Dat wij dit zo snel snappen, is te danken aan onze inzet.
C
Denk jij dat de snackbar nog open is om 12 uur?
D
Wie niet meedenkt, zal het niet zo snel snappen.

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions