Groep 6 Taalverhaal.nu, blok 2, hoofdstuk 2, les 6

1 / 30
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Opdracht 1: Lees de zin met het bijvoeglijk naamwoord en verander hem.
Doe het zo: De koffer is groen --> de groene koffer

De peer is lekker.

Slide 2 - Open question

Opdracht 1: Lees de zin met het bijvoeglijk naamwoord en verander hem.
Doe het zo: De koffer is groen --> de groene koffer

Het matras is zwaar.

Slide 3 - Open question

Opdracht 1: Lees de zin met het bijvoeglijk naamwoord en verander hem.
Doe het zo: De koffer is groen --> de groene koffer

Het schilderij is lelijk.

Slide 4 - Open question

Opdracht 1: Lees de zin met het bijvoeglijk naamwoord en verander hem.
Doe het zo: De koffer is groen --> de groene koffer

De film is grappig.

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Opdracht 2: Is het woord in hoofdletters een gewoon bijvoeglijk naamwoord of een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?

Mijn moeder draagt een BLAUWE blouse.


A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

Opdracht 2:

De KOPEREN ketel hangt boven het vuur.


A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

Opdracht 2:

Die GOUDEN ring heeft veel geld gekost.


A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Quiz

Opdracht 2:

Daar heb je die clown met die VROLIJKE lach.


A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quiz

Opdracht 2:

Pas op je handen! Die HOUTEN kist heeft splinters.


A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quiz

Opdracht 2:

Mmm. Wat een heerlijke ZOETE druiven.


A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Opdracht 3: Lees waar het van gemaakt is.
Doe het zo: een laken van katoen --> een katoenen laken

een trui van wol

Slide 14 - Open question

Opdracht 3: Lees waar het van gemaakt is.
Doe het zo: een laken van katoen --> een katoenen laken

een vaas van glas

Slide 15 - Open question

Opdracht 3: Lees waar het van gemaakt is.
Doe het zo: een laken van katoen --> een katoenen laken

een zakdoek van papier

Slide 16 - Open question

Opdracht 3: Lees waar het van gemaakt is.
Doe het zo: een laken van katoen --> een katoenen laken

een schoen van leer

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Opdracht 4: Verander het werkwoord in een bijv. naamwoord.
Doe het zo:
rennen --> De jongen rent. --> de rennende jongen
dansen --> De prinses danst. -->

Slide 19 - Open question


rollen --> De knikker rolt. -->

Slide 20 - Open question


bakken --> Het eitje is gebakken. -->

Slide 21 - Open question

wijzen --> De agent wijst. -->
sluiten --> De winkel is gesloten. -->
verbreden --> Het fietspad is verbreed -->

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide

Opdracht 5: Welk bijvoeglijk naamwoord is het woord in hoofdletters?

De ZINGENDE leuke clown heeft een linnen broek aan.
A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een werkwoord

Slide 24 - Quiz

Opdracht 5: Welk bijvoeglijk naamwoord is het woord in hoofdletters?

De zingende LEUKE clown heeft een linnen broek aan.
A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een werkwoord

Slide 25 - Quiz

Opdracht 5: Welk bijvoeglijk naamwoord is het woord in hoofdletters?

De zingende leuke clown heeft een LINNEN broek aan.
A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een werkwoord

Slide 26 - Quiz

Opdracht 5: Welk bijvoeglijk naamwoord is het woord in hoofdletters?

De RIJKE vrouw doet haar glinsterende gouden armband om haar pols.
A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een werkwoord

Slide 27 - Quiz

Opdracht 5: Welk bijvoeglijk naamwoord is het woord in hoofdletters?

De rijke vrouw doet haar GLINSTERENDE gouden armband om haar pols.
A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een werkwoord

Slide 28 - Quiz

Opdracht 5: Welk bijvoeglijk naamwoord is het woord in hoofdletters?

De rijke vrouw doet haar glinsterende GOUDEN armband om haar pols.
A
gewoon bijvoeglijk naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een werkwoord

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide