Hoofdstuk 14 Werktuigen

H14 Werktuigen
Maken:
Hoofdstuk 14. 
Vragen 1 t/m 5
Blz. 70 t/m 71
1 / 41
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeNatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 4

This lesson contains 41 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H14 Werktuigen
Maken:
Hoofdstuk 14. 
Vragen 1 t/m 5
Blz. 70 t/m 71

Slide 1 - Slide

14.1 Hefbomen
  • Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met het moment van een kracht.
  • Je kunt berekeningen uitvoeren met het moment, de kracht en de arm.
  • Je kunt uitleggen waar het van afhangt of een hefboom in evenwicht is.
  • Je kunt krachten en armen berekenen met behulp van de momentenwet.
  • Je kunt herkennen of een werktuig een enkele of een dubbele hefboom is.

Slide 2 - Slide

Eenvoudige Hefboom
a. Niet in evenwicht.
b. Is wel in evenwicht
c. Niet in evenwicht.

Evenwicht is dus als de kracht en de arm aan beide kanten gelijk is. 

Slide 3 - Slide

Moment van kracht
moment = draaiende beweging 

hoe groter moment hoe vaster je iets draait. 
 
hefboom gebruik je om kracht te vergroten

Slide 4 - Slide

Evenwicht
Bij hefboom in evenwicht geld momentenwet of hefboomregel 

Slide 5 - Slide

Voorbeeld 1

Slide 6 - Slide

Hefboom in werktuigen
In een werktuig geldt de momentwet. Je kan daarmee uitrekenen hoeveel kracht je minimaal moet gebruiken. 

Je kunt dus gebruik maken van deze formule:

Slide 7 - Slide

Voorbeeld 
De kracht die nodig is om het bierflesje open te maken is 25 N. De arm tot het draaipunt is 0,25 cm. De arm van de werkkracht is 8 cm. Reken uit hoe groot je kracht minimaal moet zijn. 
  • Gegevens: F2 = 25 N. L2= 0,25 cm. L1 is 8 cm
  • Gevraagd: F1, hoeveel kracht je nodig hebt.
  • Berekening: F1 x L1 = F2 x L2
  •                           F1= F2 x L2 : L1 
  •                           F1 = 25 x 0,25 : 8 = 0,78 N
  • Antwoord: De kracht die je moet zetten is 0,78 N[poi8

Slide 8 - Slide

Nu maken + huiswerk voor woensdag
Vraag 1 t/m 9
Hoofdstuk 14.1
Lezen blz 72 t/m 77
maken vanaf blz 78

Slide 9 - Slide

0

Slide 10 - Video

hst 14.2 "hefbomen en zwaartekracht"
Startopdracht: Maak het blaadje! en leg je HW open!

bladzijde 78!


Slide 11 - Slide

Leerdoelen 14.2 
14.2.1 Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met het zwaartepunt van een voorwerp.
14.2.2 Je kunt het zwaartepunt aangeven van een homogene balk.
14.2.3 Je kunt beredeneren of je de zwaartekracht op een hefboom wel of niet moet meerekenen, als je de momentenwet gebruikt.
14.2.4 Je kunt berekeningen uitvoeren met de momentenwet en daarbij ook de zwaartekracht op de hefboom meerekenen.

Slide 12 - Slide

0

Slide 13 - Video

Stappenplan hefboomregel en zwaartekracht

  • Zoek het draaipunt en noteer een stip.
  • Zoek beide krachten. Een kracht is de zwaartekracht.
  • Zoek beide armen. (afstanden tot het draaipunt) 
  • Pas de momentenwet toe.

Slide 14 - Slide

De spierkracht is  5 x kleiner, omdat de arm van de man 5 x groter is dan die van de zwaartekracht.

Slide 15 - Slide

De kracht in de kabel moet dus minimaal 0,32 kN zijn.
Gebruik de momentenwet om F1 uit te rekenen. Er is evenwicht dus geldt: 
                          M1 = M2
                     F1 x l1 = F2 x l2
                   F1 x 2.5 = 0,8 x 1

                   F1 = 0,8 : 2,5 = 0,32

Slide 16 - Slide

Aan de slag
Wat? opdracht 1 t/m 8
Waar? Bladzijde 91 t/m 99

klaar? Aan de slag met test jezelf. 

Slide 17 - Slide

Controle van lesdoel
Bereken in de volgende dia de benodigde kracht van de hijskraan.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Gegeven         Fz = 2.5 kN
                          l1   = 1.1 m
                          Fs = ?
                          l2  = 2.9 m
Gevraagd       Fs in Kn
Oplossing        F1 x l1 = F2 x l2
                         2.5 x 1.1 = F2 x 2.9
                              2.75 = F2 x 2.9
                      2.75 : 2.9 = 0.95 kN

                            
Fs is dus    0.95 kn

Slide 20 - Slide

14.3 Katrollen en Takels
Startopdracht; Reken uit hoeveel spankracht er nodig is om de balk op te tillen. Gebruik punt A als draaipunt. 

Slide 21 - Slide

De vaste katrol


Een vaste katrol draait de kracht om. Je herkent een vaste katrol aan het feit dat hij VAST zit.


Slide 22 - Slide

Vaste katrol
Bij een vaste katrol is de spierkracht gelijk aan de zwaartekracht.
Haal je b.v. 3 m touw in, dan gaat de last ook 3 m omhoog. 
Het voordeel is dat je omlaag kan trekken.

Slide 23 - Slide

De losse katrol
  • Een losse katrol maakt ons sterker.
  • De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de katrol hangt.

Slide 24 - Slide

Takel
Vaste katrol met losse katrol: verdeelt het gewicht over hoeveel katrollen je toevoegd. 

Slide 25 - Slide

Takel
Een takel heeft een vaste
en een losse katrol.

Haal je 3 m touw in, dan gaat de last de helft (1,5 m) omhoog.
Je benodigde spierkracht is maar de helft.

Slide 26 - Slide

Katrol / Takel
Als een voorwerp aan N stukken touw hangt;

 -> hijskracht wordt N keer zo groot
 -> hijsafstand wordt N keer zo klein

Slide 27 - Slide



Slide 28 - Slide

Aan de slag
Wat? Opdracht 1 t/m 8
Waar? Bladzijde 103 t/m 108

In de les maak je sowieso t/m 5, anders mag je niet gaan!



Slide 29 - Slide

14.4 Druk
Startopdracht: 

Slide 30 - Slide

Vorige les

Slide 31 - Slide

Wat hebben we tot nu toe gedaan?
Zwaartekracht

Slide 32 - Slide

Momentenwet

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Leerdoelen 14.4

Slide 35 - Slide

Druk
Hoe meer banden des te beter de kracht wordt verdeeld

Kracht
Oppervlakte

Slide 36 - Slide

Druk
Druk meet je in Pascal (Pa)

1 Pa = 1 N/m2

Hoe groter het oppervlakte hoe kleiner de druk!

Slide 37 - Slide

Druk berekenen
p = druk in N/m2
F = kracht in N
A = oppervlakte in m2

Slide 38 - Slide

Druk vergroten

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Aan de slag
Wat? 1 t/m 8 
Waar? blz. 112 t/m 118


Slide 41 - Slide