Aen. II 220-233

r.221 wat is de syntactische casus van sanie?
A
bijwoord
B
abl bwb
C
abl aanv. bij perfusus
D
nom ond
1 / 20
next
Slide 1: Quiz
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

r.221 wat is de syntactische casus van sanie?
A
bijwoord
B
abl bwb
C
abl aanv. bij perfusus
D
nom ond

Slide 1 - Quiz

r.220-222. Noteer een voorbeeld van een hyperbool

Slide 2 - Open question

r.220. Leg uit dat 'nodos' zowel letterlijk als metaforisch opgevat kan worden.

Slide 3 - Open question


asyndeton - repetitio - hyperbaton - en?

Slide 4 - Slide

r.223. welke tijd is fugit?
A
praes
B
perf
C
fut
D
ind

Slide 5 - Quiz

r.223-224. Noteer de drie onderdelen van de vergelijking. Beel - afgebeeld - punt van vergelijking(/overeenkomst)

Slide 6 - Open question

r.223-224. De dood van Laocoon zelf wordt niet genoemd. Waarom is dit?

Slide 7 - Open question

assonantie - metafoor (/paradox/personificatie) - hyperbaton - enjambement - inversie - en?

Slide 8 - Slide

r.225. welke syntactische casus heeft delubra?
A
acc bij vz
B
abl bwb
C
nom ond
D
nom predicatief

Slide 9 - Quiz

r.227. welke syntactische casus heeft clipeique?
A
bijwoord
B
abl bwb
C
dat aanv.vz
D
gen bvb

Slide 10 - Quiz

r.226 saevae Tritonidis - wie is dit (welke naamval) en waarom wordt deze persoon hier saevae genoemd?

Slide 11 - Open question

r.225-227. Noteer een voorbeeld van een tricolon.

Slide 12 - Open question


hyperbaton - chiasme - polysyndeton

Slide 13 - Slide

r.230. welke syntactische casus is Laocoonta?
A
nom ond
B
acc lv
C
acc subj
D
acc respectus

Slide 14 - Quiz

r.228. Hoe is cunctis in de vertaling weergegeven?

Slide 15 - Open question

r.232. Welke vorm is ducendum?
A
gerundium
B
PPA
C
gerundivum
D
onverbogen vorm

Slide 16 - Quiz



parallellie, personificatie, enjambement, hyperbaton, dichterlijk meervoud (poëtisch pluralis), alliteratie, metafoor en?

Slide 17 - Slide

coniunctivus in relatieve bijzin
1. qui, quae, quod + ind = feitelijke weergave
2. qui, quae, quod + con = subjectieve bewering (causaal, finaal, concessief, consecutief).

1. Sunt qui hoc dicant. – Er zijn (mensen) die dit zeggen.
2. Milites misit, qui Cleopatram custodirent. – Hij zond soldaten om Cleopatra te bewaken. (finaal)



Slide 18 - Slide

AcI
expendisse Laocoonta ferunt
- ze zeggen dat Laocoon 
geboet heeft

expendire Laocoonta ferunt
-
expendisse Laocoonta tulerunt
 -


expendire Laocoonta tulerunt
-

Slide 19 - Slide

AcI
expendisse Laocoonta ferunt
- ze zeggen dat Laocoon 
geboet heeft

expendire Laocoonta ferunt
- ze zeggen dat Laocoon
boet(e doet)
expendisse Laocoonta tulerunt
 - ze hebben gezegd dat Laocoon geboet had

expendire Laocoonta tulerunt
- ze hebben gezegd dat Laocoon heeft geboet
voortijdig
gelijktijdig

Slide 20 - Slide