This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Communicatie §2 en §3
Terugblik §2 - Onderwerp en hoofdgedachte
Start § 3 - Tekstsoorten
Slide 1 - Slide
Wat is niet waar over het onderwerp?
A
In weinig woorden, liefst een of twee
B
Antwoord op: waar gaat de tekst over?
C
Voorkeursplaats: eerste zinnen van de alinea's
D
Weet je al in leesronde 1
Slide 2 - Quiz
Welke is goed als onderwerp van een tekst? 1. Het stikstofprobleem 2. Dat stikstof een groot probleem is voor boeren 3. Stikstofprobleem moeilijk op te lossen 4. Oorzaken, gevolgen en oplossingen van het stikstofprobleem
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 3 - Quiz
Wat is niet waar over de hoofdgedachte?
A
Moet in een hele zin.
B
Vind je vaak in het slot.
C
Dat is het belangrijkste wat gezegd wordt over het onderwerp.
D
Dat mag ook een vraagzin zijn.
Slide 4 - Quiz
Wat kan een goede hoofdgedachte zijn?
A
Wat slecht slapen met je doet.
B
Wat zijn de beste tips voor een goede nachtrust?
C
Goed slapen en daardoor goed uitgerust zijn.
D
Het belangrijkst voor een goede nachtrust is een vast ritme.
Slide 5 - Quiz
Wat kan een goede hoofdgedachte zijn?
A
De snelle opkomst van AI
B
AI is bezig aan een razendsnelle opkomst.
C
Dat AI snel opkomt en niet meer weggaat.
D
AI, de snelle opkomst en de toekomst
Slide 6 - Quiz
Wat zijn de voorkeursplaatsen voor de hoofdgedachte?
A
(onder)titel, inleiding, slot
B
(onder)titel, inleiding
C
(onder)titel en plaatjes
D
Inleiding en tussenkopjes
Slide 7 - Quiz
Wat zijn deelonderwerpen?
A
Tussenkopjes
B
Kernzinnen
C
Onderwerpen van de alinea's
D
Hoofdgedachtes van de alinea's
Slide 8 - Quiz
Waarom moet je je op een tekst oriënteren?
A
Omdat je dat leert bij Nederlands.
B
Omdat je dan niet de hele tekst hoeft te lezen.
C
Omdat je de tekst dan beter kunt begrijpen.
D
Omdat je dan beter hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden.
Slide 9 - Quiz
§3 - tekstsoorten
We lezen de paragraaf klassikaal.
We nemen ook het schema met de tekstsoorten door.
Slide 10 - Slide
Waar let je vooral op als je een tekstsoort kiest?
A
Wat je voor tekst wilt schrijven
B
Wat het doel van je tekst is
C
Wat het publiek van je tekst is
D
Hoe je tekst eruit moet zien
Slide 11 - Quiz
Wat is niet waar?
A
Een tekst heeft vaak meerdere doelen.
B
Elke tekstsoort heeft weer ander taalgebruik.
C
Elke tekstsoort heeft een andere opbouw.
D
De volgorde binnen je tekst maakt niet uit.
Slide 12 - Quiz
Sleep de juiste tekstsoorten bij de juiste tekstdoelen.
tekstdoel informeren
tekstdoel overtuigen
tekstdoel amuseren
tekstdoel overhalen
tekstdoel instrueren
een nieuwsbericht over een schietpartij
recensie over mijn gelezen boek
een strip in de Donald Duck
een advertentie voor de nieuwste iPhone
spelhandleiding van UNO
Slide 13 - Drag question
waarderende tekstsoort
informerende tekstsoort
verhalende tekstsoort
waarderende tekstsoort
informerende tekst
klachtenbrief
recept
dagboek
column
sollicitatiebrief
Slide 14 - Drag question
Aan de slag
Maken opdracht 1, 2 en 3 uit je oefenboek (blz. 38)
Werk in je schrift.
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Wat heb jij geleerd? Begin met: 'Ik weet nu....' of 'Ik kan nu....'