What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Oefenen zinsdelen en formuleren 5+6
week 14 les 1 - V1c
10 minuten stillezen
Nakijken huiswerk
Oefenen voor de toets
timer
10:00
1 / 40
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
This lesson contains
40 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
week 14 les 1 - V1c
10 minuten stillezen
Nakijken huiswerk
Oefenen voor de toets
timer
10:00
Slide 1 - Slide
Vormt de tekst tussen de haken één zinsdeel?
De ooievaars hebben (op het portaal van de bovenleiding) een nest gemaakt.
A
Ja, het onderstreepte gedeelte is een zinsdeel.
B
Nee, het onderstreepte gedeelte is kleiner dan een zinsdeel.
C
Nee, het onderstreepte gedeelte is groter dan een zinsdeel.
Slide 2 - Quiz
Vormt de tekst tussen de haken één zinsdeel?
Gisteren zag ik de mooie kleine vogel (opnieuw in de tuin).
A
Ja, het onderstreepte gedeelte is een zinsdeel.
B
Nee, het onderstreepte gedeelte is kleiner dan een zinsdeel.
C
Nee, het onderstreepte gedeelte is groter dan een zinsdeel.
Slide 3 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.
Slide 4 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden samen in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.
Slide 5 - Quiz
Het onderwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat?
B
wie/wat+persoonsvorm?
C
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
D
wie/wat + lijdend voorwerp?
Slide 6 - Quiz
Het lijdend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen:
A
wie/wat + wg + ow?
B
wie/wat + wg?
C
wie/wat + mv?
D
wie/wat + lv?
Slide 7 - Quiz
Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 8 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
- Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt
D
Kees
Slide 9 - Quiz
Is de persoonsvorm altijd een werkwoord?
A
ja
B
nee
Slide 10 - Quiz
Die cd van Famke Louise is erg goed.
Zit er in deze zin een naamwoordelijk gezegde?
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quiz
Die cd van Famke Louise is erg goed.
Wat is het naamwoordelijk gezegde?
A
is
B
is erg goed
C
die cd is goed
D
erg goed
Slide 12 - Quiz
We gaan vanavond dansen op de dansvloer!
Zit er in deze zin een naamwoordelijk gezegde?
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quiz
We gaan vanavond dansen op de dansvloer!
Wat is in deze zin het werkwoordelijk gezegde?
A
gaan
B
dansen op de dansvloer
C
gaan dansen
D
gaan dansen op de dansvloer
Slide 14 - Quiz
Die jongen met dat rode gezicht bleef iets te lang onder de zonnebank.
Zit er in deze zin een naamwoordelijk gezegde?
A
Ja
B
Nee
Slide 15 - Quiz
Die jongen met dat rode gezicht bleef iets te lang onder de zonnebank.
Wat is in deze zin het werkwoordelijk gezegde?
A
bleef
B
bleef onder
C
bleef te lang
D
bleef te lang onder de zonnebank
Slide 16 - Quiz
Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
Slide 17 - Quiz
Noem het onderwerp: De jongen heeft geen zin in school.
A
zin
B
De jongen
C
geen
D
heeft
Slide 18 - Quiz
In elke zin staat een lijdend voorwerp.
A
juist
B
onjuist
Slide 19 - Quiz
Wat is in de volgende zin het lijdend voorwerp?
- De postbezorger overhandigde de klant de bestelling.
A
De postbezorger
B
de bestelling
C
de klant
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 20 - Quiz
Hij fietste naar het sportveld.
De bijwoordelijke bepaling is:
Slide 21 - Open question
Wat is de bijwoordelijke bepaling:
Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto
Slide 22 - Quiz
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met:
A
wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor, waarmee
B
wie, wat, welke
Slide 23 - Quiz
Waarom wil mijn oma altijd [een zoen] hebben?
Welk zinsdeel is [een zoen]?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling
Slide 24 - Quiz
[Gisteren] werd de kampioen gehuldigd op het stadhuis.
Welk zinsdeel is [Gisteren]?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling
Slide 25 - Quiz
Ali loopt volgend jaar [de marathon van New York].
Welk zinsdeel staat tussen [ ] ?
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling
Slide 26 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
'Liza at vandaag twee stukken pizza.'
A
Liza
B
pizza
C
twee stukken pizza
D
Er is geen lijdend voorwerp.
Slide 27 - Quiz
Ober, breng [ mij ] eens een glas water, alsjeblieft.
Welk zinsdeel is [mij]?
A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
onderwerp
Slide 28 - Quiz
Ik zal [de anderen] heus niets vertellen.
Welk zinsdeel is [de anderen]?
A
een bijwoordelijke bepaling
B
een meewerkend voorwerp
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp
Slide 29 - Quiz
Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.
Slide 30 - Quiz
Bevat deze zin één of meer bijwoordelijke bepaling(en)?
Over een jaar moeten we de auto opnieuw in de garage laten keuren.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.
D
Ja, de zin bevat drie bijwoordelijke bepalingen.
Slide 31 - Quiz
Over een jaar
moeten we de auto
opnieuw
I
in de garage
laten keuren.
Slide 32 - Slide
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
dit jaar
een mooi cadeau
voor haar vader
gemaakt.
Slide 33 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedgekeurd.
Slide 34 - Drag question
Welk woord moet staan op de puntjes: dat of wat?
Ogen van Tijgers van Tonke Dragt is het mooiste boek ... ik ooit gelezen heb
A
dat
B
wat
Slide 35 - Quiz
Welk woord moet staan op de puntjes: dat of wat?
Dat het verhaal zich afspeelt in de toekomst is iets ... ik heel leuk vind.
A
dat
B
wat
Slide 36 - Quiz
Is het verwijswoord tussen haakjes goed of fout?
Het is te zot voor woorden dat je (hen) niet op hun woord gelooft.
A
goed
B
fout
Slide 37 - Quiz
Zijn de verwijswoorden tussen haakjes goed of fout?
De kat (met wie)ze speelde, gaf haar een kopje.
A
goed
B
fout
Slide 38 - Quiz
Noteer de vergrotende en overtreffende trap van 'goed'
Slide 39 - Open question
Noteer de vergrotende en overtreffende trap van 'vies'
Slide 40 - Open question
More lessons like this
Zinsdelen herhaling
October 2023
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Grammatica enkelvoudige zin
September 2024
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Herhalen ontleden, gez,pv,ow,lv, mw, bijv.bep
January 2023
- Lesson with
47 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
Herhaling: Grammatica zinsdelen t/m bwb
October 2021
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Herhaling: Grammatica zinsdelen t/m bwb
January 2021
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Zinsdelen herhaling
September 2022
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Herhalen Grammatica Zinsdelen
December 2021
- Lesson with
48 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
1 NEDERLANDS
November 2024
- Lesson with
39 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 2