Tekstverbanden en signaalwoorden

Welkom klas 2MH2!
Telefoon in de telefoontas
Jas uit, tas van tafel
Ga rustig zitten

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom klas 2MH2!
Telefoon in de telefoontas
Jas uit, tas van tafel
Ga rustig zitten

Slide 1 - Slide

Agenda van de les
Korte introductie
Lezen
Woord van de dag
Lesdoelen bespreken
Uitleg theorie Hoofdstuk 3 Lezen, blz 66
Maken opdrachten 1 en 2 

Slide 2 - Slide

Stillezen

Slide 3 - Slide

Woord van de dag
Accomodatie
ac·com·mo·da·tie



Slide 4 - Slide

Woord van de dag
Accomodatie
ac·com·mo·da·tie

Een ruimte en wat verder nodig of aangebracht is voor een bepaald doel. Voorbeelden: `accommodatie voor zakelijke bijeenkomsten`, `een vakantieverblijf'.


Slide 5 - Slide

Lesdoelen

                                        Aan het eind van deze les:

- weet je wat signaalwoorden zijn.

- ken je minimaal twee tekstverbanden .

 -kun je de bijbehorende signaalwoorden vinden in een tekst.

Slide 6 - Slide

Wat weet je al van signaalwoorden?

Slide 7 - Slide

Wat is een tekstverband?

Slide 8 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden







Wat zijn tekstverbanden en signaalwoorden?



Slide 9 - Slide

Tekstverbanden
De bouwstenen van een tekst worden door tekstverbanden aan elkaar verbonden. De schrijver gebruikt hiervoor signaalwoorden.

Slide 10 - Slide

Welke twee tekstverbanden moet je kennen!

Er zijn nog meer tekstverbanden. Dit zijn voorlopig de belangrijkste.
- Opsomming
- Tegenstelling

Slide 11 - Slide

Wat is een signaalwoord?
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s. Ze geven aan op welke manier woorden, zinnen en alinea's in een tekst met elkaar samenhangen.

Slide 12 - Slide

Opsomming

Een voetbalteam bestaat uit: een keeper, verdedigers, middenvelders, aanvallers, een coach, wisselspelers en een verzorger.


Signaalwoorden zijn:

ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.

Maar ook: dubbele punt (:); liggende streepjes (-); getallen (1,2,3); dots.


Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd, dan noem je dat een
opsommend verband.

Slide 13 - Slide

Tegenstelling

Vanmorgen moest ik vroeg opstaan, maar morgen kan ik uitslapen.


 Signaalwoorden zijn:

tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant...aan de andere kant.


Een tegenstellend verband geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'opsomming'?

Slide 16 - Mind map

Welke signaalwoorden horen bij het tekstverband 'tegenstelling'?

Slide 17 - Mind map

"Onregelmatige werktijden, de hitte en de hectiek van de keuken, het contact met gasten, dat kun je op school niet nabootsen."

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
geen verband

Slide 18 - Quiz

"Het leerbedrijf waar je stage gaat lopen, is niet verplicht je een vergoeding te betalen. Maar in de praktijk doen leerbedrijven dit meestal wel.

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
Opsomming
B
tegenstelling
C
geen verband
D
voorbeeld

Slide 19 - Quiz

Vandaag leer je verschillende vormen van migratie. Denk bijvoorbeeld aan emigratie.

Welk signaalwoord kom je hierboven tegen?
A
migratie
B
verschillende
C
denk....aan
D
bijvoorbeeld

Slide 20 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 21 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Middel-doel
D
Voorwaarde

Slide 22 - Quiz

Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 23 - Quiz

Hoe noem je het verband wanneer in een tekst en aantal zaken, die bij elkaar horen, na elkaar worden genoemd?
A
Een redenerend verband
B
Een opsommend verband
C
Een tegenstellend verband
D
Een concluderend verband

Slide 24 - Quiz

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 25 - Quiz

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 26 - Quiz

Wat is een tegenstellend verband?
A
geeft een aantal zaken aan die bij elkaar horen
B
geeft een aantal zaken aan die op volgorde van tijd plaatsvinden
C
geeft een aantal zaken aan die als voorbeeld worden genoemd
D
geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn

Slide 27 - Quiz

Welkom klas 2MH2!
Telefoon in de telefoontas
Jas uit, tas van tafel
Ga rustig zitten

Slide 28 - Slide

Agenda van de les

Lezen
Woord van de dag
Kort herhalen theorie
Nakijken opdrachten 1 en 2 
Maken opdrachten 3, 4 en 5

Slide 29 - Slide

Stillezen

Slide 30 - Slide

Woord van de dag
Adequaat
Ade-quaat



Slide 31 - Slide

Woord van de dag
Adequaat
Ade-quaat

Wat geschikt of passend is, wat aan de verwachtingen of de eisen voldoet. Op de juiste plaats, op het juiste moment.
Bijvoorbeeld: 'Hij heeft adequaat gehandeld'. 


Slide 32 - Slide

Welkom klas 2MH1!
Telefoon in de telefoontas
Jas uit, tas van tafel
Ga rustig zitten

Slide 33 - Slide

Agenda van de les

Lezen
Woord van de dag
Kort herhalen theorie
Nakijken opdrachten 1 en 2 
Huiswerk opdrachten 3, 4 en 5

Slide 34 - Slide

Stillezen

Slide 35 - Slide

Woord van de dag
Biografie
bio-gra-fie


Slide 36 - Slide

Woord van de dag
Biografie
bio-gra-fie

Een biografie is een beschrijving van de  levensloop van iemand die, in tegenstelling tot een autobiografie, niet door de hoofdpersoon zelf wordt geschreven. Vaak wordt een biografie door een bewonderaar van de desbetreffende persoon geschreven.


Slide 37 - Slide