5.4 De evolutietheorie

5.4 De evolutietheorie 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

5.4 De evolutietheorie 

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kun je de evolutietheorie beschrijven

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Wat is evolutie?
De ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.

De grondlegger van de evolutie theorie is Charles Darwin.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Evolutietheorie?!
Om de evolutietheorie goed te kunnen begrijpen moeten we naar 3 dingen kijken:

- Variatie in genotypen
- Natuurlijke selectie
- Ontstaan van nieuwe soorten

Slide 6 - Slide

Variatie in genotype

Slide 7 - Slide

Darwin vinken
Tijdens de reis van Darwin op de The Beagle kwam hij op de Galapagoseilanden.

Op deze eilanden vond hij vinken die allemaal wel op elkaar leken maar toch net iets anders waren. 

Elk eiland had een andere voedselbron voor de vinken. De vinken hadden zich aangepast met hun snavel op de voedselbron.

Slide 8 - Slide

Natuurlijke selectie?!
  • Bij natuurlijke selectie blijft alleen de best aangepaste leven.
  • Het gaat hier om overlevingskans.
  • Het organisme met de meeste overlevingskans zal zich meer voortplanten. Soorten die zich niet aangepast hebben aan de omgeving komen te overlijden.  

Slide 9 - Slide

Ontstaan van nieuwe soorten

Slide 10 - Slide

Ontstaan van nieuwe soorten
Als milieuomstandigheden veranderen, moet een soort zich aanpassen.

Eis: De groepen moeten geïsoleerd raken.

Slide 11 - Slide

0

Slide 12 - Video

welke uitspraak past bij de evolutie theorie?
A
Soorten passen zich niet aan aan hun omgeving
B
Soorten passen zich snel aan aan hun omgeving
C
Soorten passen zich langzaam aan aan hun omgeving
D
Soorten zijn onveranderlijk

Slide 13 - Quiz

Darwin had het over 'survival of the fittest'
Waar staat 'fittest' voor bij evolutie?
A
Dat je het best bent aangepast aan je omgeving
B
hoe fit je bent
C
hoeveel nakomelingen je maakt
D
hoe sterk je bent

Slide 14 - Quiz

Wat zorgt voor meer variatie in genotype
A
Mutaties
B
Variatie in fenotype
C
Geslachtelijke voortplanting
D
Ongeslachtelijke voortplanting

Slide 15 - Quiz

Aan de slag!
Lees blz 132, 133 en 134
• Maak blz: 135, 136, 137, 138 en 139 


Slide 16 - Slide