Relative pronouns

Herhaling
Relative clauses
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling
Relative clauses

Slide 1 - Slide

Relative Pronouns
Verwijzen naar een mens (who, whom) of dier/ding (which) of bezit (whose)

Worden gebruikt om extra informatie toe te voegen zonder een nieuwe zin te beginnen

The man is blond. He is my brother. 
--> The man who is blond is my brother.

Slide 2 - Slide

Who en Whom
Who en Whom verwijzen naar mensen. Als je de persoon naar wie je verwijst kunt veranderen in he dan gebruik je who, kun je veranderen in him dan gebruik je whom.

That is the man __ helped me (he helped me) --> who
That is the girl __ I gave flowers (I gave her flowers) --> whom

Slide 3 - Slide

Whose
Whose verwijst naar bezit. Het is hier niet van belang of je over een mens, dier of ding spreekt.

Do you see that dog whose tail is wagging?
The car whose roof was on fire was pushed into the river.

Slide 4 - Slide

Gebruik van komma's
Wanneer een zin extra informatie geeft die niet weggelaten kan worden dan gebruik je geen komma's

My brother who works from home is very fat, my other brother isn't.
Dat je broer thuis werkt wordt gebruikt om hem te identificeren en kan dus niet weggelaten worden
Wanneer een zin extra informatie geeft die wel weggelaten kan worden dan gebruik je wel komma's
My only brother, who works from home, is very fat
Dat je broer thuis werkt is niet nodig om hem te identificeren want het is je enige broer en kan dus weggelaten worden

Slide 5 - Slide

Exercise
Type the entire sentence with the missing relative clause filled in.
Add commas where needed.

Slide 6 - Slide

I talked to the girl __ car had broken down in front of the shop.

Slide 7 - Open question

Mr Richards __ is a taxi driver lives on the corner.

Slide 8 - Open question

I live in a house in Norwich __ is in East Anglia.

Slide 9 - Open question

That's Peter the boy __ has just arrived at the airport

Slide 10 - Open question

Exercise 2
Combine the two sentences into one.

Do not use that
Leave out the relative pronoun where possible

Slide 11 - Slide

1) The doctor was sick (I wanted to see the doctor)

Slide 12 - Open question

2) The accountant was arrested (the accountant works for my father's company)

Slide 13 - Open question

3) I wrote to the friend (you met the friend last week)

Slide 14 - Open question

4) The mobile phone can't be fixed (the mobile phone is broken)

Slide 15 - Open question