Spelling voor collega's

Workshop 
Spelling 
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Workshop 
Spelling 

Slide 1 - Slide

Leerdoel

Aan het eind van deze workshop heb je extra geoefend met werkwoordspelling, samenstellingen en verwijswoorden om je niveau schrijfvaardigheid te verbeteren. 


Slide 2 - Slide

Uit de praktijk

Slide 3 - Slide

Uit de praktijk...
  • "De groepen die je kunt verwachten zitten rond de 22-25 leerlingen. De groepen worden begeleidt door leerlingen." 
  • "Zij nemen jullie mee in de wonderenwereld van het lerende brein en hoe je stof naar het lange termijn geheugen kan krijgen."

 


Slide 4 - Slide

Startticket: vul in!

Slide 5 - Slide

Wat is het effect van spel- en formuleerfouten?
bron: Universiteit Tilburg bij gebruikers Parship

Slide 6 - Slide

Uitleg werkwoordspelling

Slide 7 - Slide

Doel: herkennen van de belangrijkste soorten ww. in de zin

  • PV (persoonsvorm)
  • VD (voltooid deelwoord)
  • INF (infinitief / volledige werkwoord)


!PV is verbonden met het OW uit de zin! 

Slide 8 - Slide

Doe de tijdproef om PV te vinden

  • Ik ga naar school, omdat ik wijzer wil worden.
  • => Ik ging naar school, omdat ik wijzer wilde worden.
  • PV in tegenwoordige tijd (stam + ow. bepaalt uitgang)
  • PV in verleden tijd (let op verschil sterke en zwakke ww; zwakke: 't exkofschip (stemloze klinkers)

Slide 9 - Slide

Voltooid deelwoord (VD)

  • Een voltooid deelwoord als onderdeel van het wwg heeft altijd een hulpwerkwoord bij zich
  • Hulpwerkwoorden: hebben / zijn / worden
  • Hij heeft gewandeld; dit is gebeurd; zij wordt gestalkt
  • Voor schrijfwijze van VD (kies je d of t?) gebruik je 't ex-kofschip
  • (VD als bijv.nw: zo kort mogelijk: beklede bank) 

Slide 10 - Slide

Modelen werkwoordspelling 


  1. Het ......[gebeuren, tt] vaak dat er uitval is.
  2. ".....[melden] je maar snel bij je mentor, Lieke!"
  3. Dat .....[verbazen, tt] me wel.
  4. Ze heeft deze man .....[achtervolgen] naar zijn huis.
  5. ..... [berichten] je broer gisteren dat hij ziek is?

Slide 11 - Slide

Startopdracht werkwoordspelling 


  1. Het GEBEURT vaak dat er uitval is.
  2. "MELD je maar snel bij je mentor, Lieke!"
  3. Dat VERBAAST me wel.
  4. Ze heeft deze man ACHTERVOLGD naar zijn huis.
  5. BERICHTTE je broer gisteren dat hij ziek is?

Slide 12 - Slide

Oefenen met teksten uit de praktijk

Slide 13 - Slide

Aan de slag!
  • Probeer alle fouten uit de zinnen halen
  • Focus je alleen op de werkwoorden

Slide 14 - Slide

Reflectie
  • Vragen?
  • Check tot slot je startticket werkwoordspelling: wat zou je anders schrijven?

Slide 15 - Slide

Samenstellingen

Slide 16 - Slide

Startopdracht samenstellingen: schrijf de juiste vorm op
1. bananeschil of bananenschil
2. webpagina of web pagina
3. alletwee of alle twee
4. amateurvoetballer of amateur voetballer
5. audiovisueel of audio visueel
6. tostiijzer of tosti-ijzer  of tosti ijzer 
7. Tweedewereldoorlog of Tweede Wereldoorlog of Tweede Wereld Oorlog

Slide 17 - Slide

Startopdracht: 
  1. bananenschil 

  2. webpagina 
  3. alle twee 
  4. amateurvoetballer 
  5. audiovisueel 
  6. tosti-ijzer 
  7. Tweede Wereldoorlog

Slide 18 - Slide

Spelling van samenstellingen
  • Wat is een samenstelling? 
  • Twee (of meer) woorden die samen een 'nieuw' woord vormen
  • Onder invloed van het Engels zie je steeds meer samenstellingen ten onrechte los geschreven:
  • *probleem analyse, *hoge school
  • Maar samenstellingen schrijf je aan elkaar

Slide 19 - Slide

Aan elkaar
  • invulformulier, tafeltjesavond, leerlingbesprekingen, examenopdracht, langetermijnplanning
  • let op klinkerbotsing:
  • auto-ongeluk, mini-enquête, niveau-indeling

Slide 20 - Slide

Regels tussenletter en/n samenstelling

  • bij veel samenstellingen een -n of -en: vriendendienst en berenkuil
  • Regel: 
  • -en als eerste deel een zelfst. nw is met meervoud op -en 

Slide 21 - Slide

Géén -en, maar een -e als eerste deel....
  1. géén mv heeft: roggebrood (want 'rogge')
  2. Er maar één van (zichtbaar) is (zon): zonnestraal
  3. Als eerste deel een mv op -s heeft: aspergesoep, of een dubbel mv heeft: ziekten/-es:  ziektekiem
  4. Als het eerste deel géén zelfst. nw is: blindedarm
  5. Als het eerste deel een versterking is van bijv.nw: boordevol.

Slide 22 - Slide

Aan de slag
Haal de fouten in samenstellingen uit de Magisterteksten 

Slide 23 - Slide

Verwijswoorden

Slide 24 - Slide

Startopdracht verwijswoorden
  1.  Het bestuur van de HIJN-scholengroep heeft .... besluit genomen.
  2. De commissie Integriteit heeft .... jaarvergadering op 6 januari gepland.
  3. Er zijn diverse urgente agendapunten ingebracht na de laatste vergadering. De leden zullen .... allemaal behandelen.

Slide 25 - Slide

Startopdracht verwijswoorden
  1.  Het bestuur van de HIJN-scholengroep heeft ZIJN besluit genomen.
  2. De commissie Integriteit heeft HAAR jaarvergadering op 6 januari gepland.
  3. Er zijn diverse urgente agendapunten ingebracht na de laatste vergadering. De leden zullen ZE / DEZE allemaal behandelen.

Slide 26 - Slide

Uitleg verwijswoorden

Slide 27 - Slide

Verwijswoorden
  • Een verwijswoord verwijst (vaak) naar een eerder genoemd woord.
  • Voor de-woorden gebruik je een ander verwijswoord dan voor het-woorden:
  • De gymleraar die ons lesgeeft, is ziek. de => die
  • Het feestje dat Maaike houdt, wordt leuk. het => dat
  • .... meisje .... geselecteerd is voor de wedstrijd, is mijn nichtje. 

Slide 28 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden zijn óók verwijswoorden

mijn fiets
zijn iPhone
de regering en haar ministers

=> Hoe weet je dat het hier 'haar' moet zijn? 

Slide 29 - Slide

Vrouwelijke DE-woorden

  • de koe en haar kalf, de mevrouw en haar hondje
  • ook vrw: woorden die eindigen op -heid, -nis, -ing, -ie,... (de verlegenheid, de gebeurtenis, de regering, de politie)
  • de regering en haar ministers

  • => dus het verwijswoord is dan: HAAR

Slide 30 - Slide

Mannelijke DE-woorden 

  • de agent en zijn motor, de koning en zijn gemalin

  • overige woorden: opzoeken
  • de hoed en zijn veertje
  • => dus het verwijswoord is dan: ZIJN

Slide 31 - Slide

HET-woorden: onzijdig

  • Het huis en zijn dak 

  • Het kind was de weg kwijt. Het bleef maar ronddwalen.
  • Het ezeltje knorde luid. Zijn maag was leeg.
  • => dus het verwijswoord bij HET-woorden is ZIJN

 

Slide 32 - Slide

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 33 - Slide

Teamspel! 
In groepjes van drie

Slide 34 - Slide

Haal nu de vijf fouten uit de volgende slide :) 

Slide 35 - Slide

Uit de praktijk...
  • "De groepen die je kunt verwachten zitten rond de 22-25 leerlingen. De groepen worden begeleidt door leerlingen." 
  • "Zij nemen jullie mee in de wonderenwereld van het lerende brein en hoe je stof naar het lange termijn geheugen kan krijgen."

 


Slide 36 - Slide

Uit de praktijk...

  • "De groepen die je kunt verwachten zitten rond de 22-25 leerlingen. De groepen worden begeleidt door leerlingen." 

  • "Zij nemen jullie mee in de wonderenwereld van het lerende brein en hoe je stof naar het lange termijn geheugen kan krijgen."

 


Slide 37 - Slide

Welke tips kunnen jullie elkaar geven als het over spelling gaat?
  • ....
  • .....
  • Lees je tekst na, vooral als die naar externen gaat
  • En: laat je tekst nalezen! 

Slide 38 - Slide

Verder oefenen:
https://gespeld.nl
cambiumned.nl
https://www.hbotaaltoets.nl
Extra bronnen: woordenlijst.org / vandale.nl 
https://www.youtube.com/watch?v=JiNs794-QF0 ("De ultieme uitleg werkwoordspelling")



Slide 39 - Slide