Hulpwerkwoorden geven extra betekenis aan het hoofdwerkwoord. Bijvoorbeeld:
- Ich kann schwimmen: dan zeg je dat je in staat bent om te zwemmen.
- Ich darf schwimmen: dan zeg je dat je toestemming hebt om te zwemmen van bijvoorbeeld je ouders.
In het Duits zijn dit dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen