Sprookjes les 3

 sprookjes
1 / 23
next
Slide 1: Slide
LezenMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

 sprookjes

Slide 1 - Slide

Wat onderzoeken we vandaag?



- Welke kenmerken hebben sprookjes?
- Wat is de oorsprong van sprookjes?
- Hoe hebben sprookjes zich door de eeuwen heen ontwikkeld?

Slide 2 - Slide

Kun jij de titel van minstens 1 sprookje noemen?
ja
nee

Slide 3 - Poll

Stelling:
Sprookjes zijn alleen voor kleine kinderen.
ja
nee

Slide 4 - Poll

Wat is volgens jou een typisch kenmerk van een sprookje?

Slide 5 - Mind map

Hoeveel sprookjes denk jij te herkennen aan tekst, beeld of geluid? Vul een getal in tussen 0 en 5.

Slide 6 - Open question

combineren
De volgende 5 slides bevatten een tekstregel of beeld.
Het gaat iedere keer om een verwijzing naar een sprookje.
Open het boekje met werkbladen. Het eerste werkblad heet combineren.
Zet de juiste nummers voor de juiste naam op je werkblad..
Er blijven dus namen van sprookjes over!

Slide 7 - Slide

1. Welk sprookje?

Slide 8 - Slide

2. Welk sprookje?
Aan de rand van een groot bos woonde eens een arme houthakker met zijn vrouw en twee kinderen. 

Slide 9 - Slide

3. Welk sprookje?

Slide 10 - Slide

 4. Welk sprookje?

Slide 11 - Slide

5. Welk sprookje?
MP3

Slide 12 - Slide

Kenmerken van sprookjes

vaste formuleringen begin/einde
onbepaalde tijd
onbepaalde ruimte
gruwelijke elementen
magie en/of fantasie
kenmerken van sprookjes

vlakke personages
protagonist en antagonist
vaak een happy end
getallensymboliek
moraal

Slide 13 - Slide

Protagonist
De protagonist = personage of datgene waar het verhaal om draait. 

  • In een goed verhaal wil de protagonist iets bereiken. 
  • Dat wat diegene wil bereiken heet het streven (doel).
  • In een sprookje staat de protagonist voor het goede.

Slide 14 - Slide

Antagonist
De antagonist = de weerstand van de protagonist.
  • Antagonist werkt protagonist (bewust of onbewust) tegen in wat deze wil bereiken.
  • Antagonist hoeft niet altijd een mens te zijn. Het kan ook een dier zijn, een object of een situatie.
  • In een sprookje vertegenwoordigt de antagonist = het kwade.

Slide 15 - Slide

Welk sprookjeskenmerk ?
Ze moest in de roodgloeiende kolen gaan staan en dansen tot ze dood neerviel.
A
onbepaalde tijd
B
onbepaalde ruimte
C
gruwelijk element
D
magie en fantasie

Slide 16 - Quiz

Welk sprookjeskenmerk ?
In een land hier ver vandaan..
A
onbepaalde tijd
B
onbepaalde ruimte
C
gruwelijk element
D
magie en fantasie

Slide 17 - Quiz

Welk sprookjeskenmerk ?
In oeroude tijden leefden er eens een koning en koningin.
A
onbepaalde tijd
B
onbepaalde ruimte
C
gruwelijk element
D
magie en fantasie

Slide 18 - Quiz

Welk sprookjeskenmerk ?
Dan antwoordde de spiegel: "De koningin is de mooiste van het land."
A
onbepaalde tijd
B
onbepaalde ruimte
C
gruwelijk element
D
magie en fantasie

Slide 19 - Quiz

Welk sprookjeskenmerk ?
Vertrouw geen vreemde mensen.
A
vlakke personages
B
vaak een happy end
C
getallensymboliek
D
moraal

Slide 20 - Quiz

Welk sprookjeskenmerk ?
Roodkapje ging vrolijk naar huis en bleef ongedeerd.
A
vlakke personages
B
vaak een happy end
C
getallensymboliek
D
moraal

Slide 21 - Quiz

Welk sprookjeskenmerk ?
Er was eens een rijk man.
A
vlakke personages
B
vaak een happy end
C
getallensymboliek
D
moraal

Slide 22 - Quiz

Welk sprookjeskenmerk ?
Er was eens een oude geit die zeven jonge geitjes had.
A
vlakke personages
B
vaak een happy end
C
getallensymboliek
D
moraal

Slide 23 - Quiz