Lesson 36

Welcome back! 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welcome back! 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Today’s lesson
  • Grammar recap lesson -> snel alles herhalen 
  • Unit 5: 
  • Present continuous -> I am walking 
  • Unit 6: 
  • Some/any
  • A lot (of)/much/many
  • Have to/don’t have to

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Today’s lesson 
  • Kies een werkblad over de grammatica waar jij nog graag mee wilt oefenen. 
  • Wanneer je klaar bent steek je je hand op en krijg je een antwoorden blad. 
  • De laatste 20 minuten van de les heb je tijd om al je opdrachten van unit 5 & 6 af te maken.
  • Heb je dat al af? Help iemand anders of ga alvast leren! 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Countable & uncountable 
  • Countable nouns (telbare znw)  zijn zelfstandige naamwoorden waar je mee kunt tellen. 

  • Nigel bought seven apples at the supermarket. 

  • Maud took 22 selfies before finding the perfect one for het instagram. 

  • Bo ate twelve eggs for breakfast. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Countable & uncountable
  • Uncountable nouns (ontelbare znw) zijn zelfstandig naamwoorden waar je niet mee kunt tellen 

  • Daniel has got a lot of money.

  • Janneke drinks a lot of water after playing volleyball. 

  • Floor likes to eat bread in the morning. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

SOME & ANY
  • Betekenis: een paar, een aantal, wat, enkele

  • Some en any gebruik je om iets aan te geven, maar minder specifiek dan het noemen van een hoeveelheid.
  • Examples als je een specifieke hoeveelheid noemt: 
  • They need to eat two sandwiches and three bananas.

  • Maar je kunt ook some of any gebruiken (minder specifiek):
  • They need to eat some sandwiches and bananas.

    Slide 6 - Slide

    This item has no instructions

    ANY • when to use it?
    • 1. In ontkennende / negatieve zinnen
    • We didn't buy any flowers.
    • I don’t have any money left.

    • 2. In vraagzinnen - waarvan het antwoord nog niet zeker is
    • Do we have any milk left? 
    • Does she have any tattoos? 


    Slide 7 - Slide

    Bij vraagzinnen: hoe maak je duidelijk aan de leerlingen om welke zinnen het gaat. Aangezien vraagzinnen ook some kunnen bevatten. 
    SOME • when to use it? 
    • In bevestigende / positieve zinnen (+)
    • Hanne bought some flowers.
    • Lenny has some pens in is backpack.
    • They have some nice animals at the zoo.
    • I collected some shells from the beach. 

        
     

    Slide 8 - Slide

    This item has no instructions

    A lot (of) / much / many
    • Much, many & a lot of betekenen allemaal veel in het Nederlands. 

      Slide 9 - Slide

      This item has no instructions

      A lot (of) / much / many
      • Je gebruikt many als het woord dat erna komt meervoud en telbaar is.

      • He hasn't got many friends.
      • Do we have many videogames?

      • Tip: Je kunt meervoud herkennen aan de letter -s achter een woord.

      Slide 10 - Slide

      This item has no instructions

      A lot (of) / much / many
      • Je gebruikt much als het woord dat erna komt enkelvoud en ontelbaar is.

      • Do you have much work? 
      • We haven't got much money.

      • Kan je het woord water tellen?

      Slide 11 - Slide

      This item has no instructions

      A lot (of) / much / many
      • A lot (of) kan je gebruiken bij telbare en ontelbare woorden!

      • A lot of children like toys. 
      • I have a lot of tomatoes on my tables.
      • She has got a lot of money in her bank account. 

      Slide 12 - Slide

      This item has no instructions

      Important!
      • In de toets moet je weten wanneer je ‘there is’ of ‘there are’ moet gebruiken               Je moet bijv invullen: there aren’t any apples
      • Je  krijgt een plaatje te zien met etenswaren, daarna moet je bijvoorbeeld invullen of er wel of niet bananen zijn. Je kies dan tussen: 
      • There is/isn’t of there are/aren’t
      • There is = er is 
      • -bij enkelvoud 
      • There are: er zijn 
      • -meervoud 


      Slide 13 - Slide

      This item has no instructions

      Have to / don't have to
      • Have to = Je moet! (van buitenaf opgelegd)
      • You have to listen to the teacher. 
      • Quin has to wear glasses.

      • Don't have to = je hoeft niet
      • Liz doesn’t have to go the toilet. 
      • We don’t have to go to school. 

      Slide 14 - Slide

      This item has no instructions

      SHIT !
      • Wanneer je he, she of it in de zin hebt schrijf je ‘has to’. 
      • Bij I, you, we, they schrijf je ‘have to’. 

      • He, she of it zeg je ‘doesn’t have to’. 
      • I, you, we & they schrijf je ‘don’t have to’. 

      • Just remember SHIT (he, she, it) -> has / doesn’t

      Slide 15 - Slide

      This item has no instructions

      Grammar: have to
      • Om te zeggen dat iets moet (verplicht wordt) gebruik je have to + hele werkwoord.
      I have to clean.
      You have to clean.
      He / she / it has to clean.
      We have to clean.
      You have to clean.
      They have to clean.

      I don't have to clean.
      You don't have to clean.
      He / she / it doesn't have to clean.
      We don't have to clean.
      You don't have to clean.
      They don't have to clean.

      Bevestigend
      Ontkennend

      Slide 16 - Slide

      This item has no instructions

      Important!
      • In de toets moet je has to or have to in de positieve en negatieve vorm (don’t/doesn’t)  invullen. 

      • He/she it -> has to / doesn’t have to 
      • I/ You/ They/ We -> have to/ don’t have to 

      Slide 17 - Slide

      This item has no instructions

      Present continuous 
      Gebruik:
      • iets is nu aan de gang
      • iemand is nu iets aan het doen
      • I am explaining the present continuous.  

      • You are making notes.  


      • She is listening to the teacher.  

      Slide 18 - Slide

      This item has no instructions

      Present continuous 
      Vorm:
      • vorm van 'to be': am / are / is
      • werkwoord
      • + -ing
      • am doing the dishes right now.


      • My parents are watching TV.
      • Verkorte vorm: I'm doing / She's listening / We're watching

      Slide 19 - Slide

      This item has no instructions

      Oh ja!
      sommige werkwoorden eindigen op een 'stomme e'
      (je schrijft hem wel maar je hoort hem niet)
      move - moving
      drive - driving
      hope - hoping
      make - making

      Slide 20 - Slide

      This item has no instructions

      Oh ja! Oh ja!
      sommige werkwoorden krijgen een verdubbeling van de medeklinker
      run - running
      plan - planning
      swim - swimming
      stop - stopping

      Slide 21 - Slide

      This item has no instructions

      What now? 
      • Kies een werkblad over de grammatica waar jij nog graag mee wilt oefenen. 
      • Wanneer je klaar bent steek je je hand op en krijg je een antwoorden blad. 
      • De laatste 20 minuten van de les heb je tijd om al je opdrachten van unit 5 & 6 af te maken.
      • Heb je dat al af? Help iemand anders of ga alvast leren! 

      Slide 22 - Slide

      This item has no instructions