Ruimte — Dans vindt plaats in de ruimte. Die is
veelal begrensd, denk daarbij aan een dansvloer of
podium. De ruimte beïnvloedt de dans: een grote
fabriekshal vraagt om andere bewegingen dan een
intiem podium. Ander ruimte-elementen zijn de
patronen die de dansers vormen (individueel en
met elkaar), de richting waarin ze zich bewegen
(bijvoorbeeld: achterwaarts, diagonaal, etc.), de
blikrichting en de hoogtelagen: hoog (springen),
midden en laag (zitten, liggen). In het klassieke ballet danst het corps de ballet (het ensemble) vaak
symmetrische patronen, waartegen de solisten
juist afsteken. Bij een figuurdans bewegen dansers
zich vooral in horizontale richtingen over de dans-
vloer en vormen patronen die het best van bovenaf
bekeken kunnen worden. In hiphop en jazzdans
bewegen de dansers veel in de middenlaag, terwijl
klassiek ballet zich meer afspeelt in de hoge laag
(sprongen en lifts). Bij het klassiek ballet is de
schijnbare overwinning op de zwaartekracht een
belangrijk kenmerk. Moderne dans maakt regel-
matig gebruik van grondwerk (laag). Ook de vorm
van het lichaam dat ruimte inneemt hoort bij het
aspect ruimte, bijvoorbeeld uitgestrekt en groot
of ineengedoken, klein.