This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Bonjour!
Slide 1 - Slide
Programme
- Révision des heures
- Les exercices 13e & 15a
- Écrire & parler - Faites un interview
Slide 2 - Slide
Les buts
- Ik kan de kloktijden in het Frans toepassen.
- Ik kan de geleerde vocabulaire verwerken in een interview.
- Ik oefen mijn schrijfvaardigheid in het Frans rondom het thema school.
Slide 3 - Slide
0
Slide 4 - Video
Vertaal de kloktijd in het Nederlands: trois heures dix
Slide 5 - Open question
Vertaal de kloktijd in het Nederlands: sept heures et demie
Slide 6 - Open question
Vertaal de kloktijd in het Frans: kwart over vijf
Slide 7 - Open question
Vertaal de kloktijd in het Nederlands: minuit moins le quart
Slide 8 - Open question
Vertaal de kloktijd in het Frans: kwart over 12 's middags
Slide 9 - Open question
Welke tijd is het vroegst?
A
sept heures dix
B
sept heures moins cinq
C
sept heures vingt
D
sept heures
Slide 10 - Quiz
Welke tijd is correct gespeld?
A
Il est trois heure et demie.
B
Il est trois heures et demi.
C
Il est trois heures et demie.
D
Il est trois heurs et demie.
Slide 11 - Quiz
Zet de tijden van vroeg naar laat:
(sleep blauw over rood)
deux heures moins dix
deux heures vingt
deux heures moins le quart
deux heures et demie
deux heures cinq
Slide 12 - Drag question
Bron C
De é spreek je uit als [ee] zoals in het woord zee numéro, école, déteste, sérieux
De è spreek je uit als [e] zoals in het woord gek
après-midi, collège, très, problème
Slide 13 - Slide
Faites un interview à propos de l'école
Bereid een interview voor. Bekijk oefening 15b voor vragen die je kunt stellen. Gebruik de geleerde vocabulaire (bron A & B) en de phrases-clés. Schrijf het op en leer het gedeeltelijk uit je hoofd. Na de vakantie ga je het interview geven tijdens de les spreekvaardigheid.
Slide 14 - Slide
Les devoirs
* Faites les exercices 13e & 15a (cette semaine)
* Préparez un interview (15b)
* Les phrases à apprendre:
Tu es en quelle classe? Je suis en cinquième. (bron C)
Quelle heure est-il? Il est...
Tu as quelle matières le mardi? Le mardi, j'ai anglais et géographie.