Com. Cal. Les 3 online

Hoofdstuk 2
Kostensoorten
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 2
Kostensoorten

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?


  • Uitleg nieuwe stof
  • Zelfstandig bezig, ruimte voor vragen
  • Volgende week
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

2.2 Kosten, uitgaven, ontvangsten en opbrengsten

Slide 3 - Slide

Offers
Elke organisatie heeft inkomsten en uitgaven. Uitgaven noem je ook wel offers -> Aanschaf producten/diensten. Een deel van deze offers zijn onvermijdelijk, dat zijn kosten -> Verpakkingsmateriaal, zonder kun je het niet verzenden. Offers die niet noodzakelijk zijn, noem je verspilling -> Licht laten branden in de kantine en/of muziek.

Slide 4 - Slide

Kosten en uitgaven
Kosten en uitgaven hebben een verschillende betekenis. Als een organisatie geld betaalt = uitgaven -> Er gaat dan geld uit de kas of van de bankrekening.

De uitgave hoeft op dat moment geen kostenpost te zijn.

Slide 5 - Slide

Voorbeeld
Een uitzendbureau huurt een tent voor een feest. Het feest vindt plaats op 25 april. De huur van de tent is €2.500. Het uitzendbureau betaalt de rekening van de tent op 4 mei.

1. Wanneer is het een kostenpost?
2. Wanneer is het een uitgaven?

Slide 6 - Slide

Opbrengsten en ontvangsten
Ook opbrengsten en ontvangsten hebben een verschillende betekenis. Als een organisatie geld binnen krijgt is dit een ontvangst. De hoeveelheid geld in de kas of bankrekening groeit dan. Een opbrengst is wat de ruil van goederen of diensten heeft opgebracht.

Slide 7 - Slide

Voorbeeld
Je hebt een order binnen gehaald van €850. In mei worden de producten geleverd en wordt de rekening gestuurd. In juni wordt de rekening betaald.

1. Wanneer is het een opbrengst?
2. Wanneer is het een ontvangst?

Slide 8 - Slide

Exploitatiekosten
Alle kosten die nodig zijn om de organisatie draaiende te houden zijn exploitatiekosten. Hierbij staan 7 kostensoorten centraal, namelijk:
  1. Kosten van menselijke arbeid
  2. Kosten van vermogen
  3. Kosten van diensten van derden
  4. Kosten van grond- en hulpstoffen
  5. Kosten van de belasting
  6. Kosten van de grond
  7. Kosten van duurzame bedrijfsmiddelen

Slide 9 - Slide

2.3 Kosten van menselijke arbeid
Een grote kostenpost voor organisaties is arbeid, de werknemers. Een werknemer ontvangt loon voor zijn werkzaamheden. Je loon hangt af van verschillende dingen, zoals:
  • Leeftijd
  • Werkervaring
  • Behaalde diploma's
  • Wettelijk minimumloon
  • Eventuele loonafspraken

Slide 10 - Slide

Beloningssystemen
  • Tijdloon (uurloon) = Je krijgt een vast aantal uren x een vast bedrag per uur 
  • Prestatieloon = Beloning hangt af van je geleverde prestatie. Het aantal geleverde prestaties x afgesproken stukloon
  • Premieloon = Dit is een combinatie van de bovenste 2. Je ontvangt een vast basisloon en daarboven een premie en dit is afhankelijk van zijn geleverde prestaties.

Slide 11 - Slide

Een baas geeft zijn werknemers 25% van de waarde van de extra verkopen + zijn basisloon, namelijk €2.200,-
Jan heeft voor €1.200 extra verkocht, hoeveel loon ontvangt Jan?

Slide 12 - Open question

Waarvan was de vorige vraag een voorbeeld?
A
Premieloon
B
Prestatieloon
C
Tijdloon

Slide 13 - Quiz

Loon en belasting
Bij loon maak je onderscheid tussen brutoloon en nettoloon. Het brutoloon is het afgesproken loon tussen de werknemer en werkgever. Van dit bedrag zijn nog geen belastingen of premies ingehouden. Het nettoloon is het bedrag dat je na aftrek van de belasting en de premies op je bankrekening krijgt. 

Slide 14 - Slide

Op het brutoloon moet de werkgever loonheffing inhouden.

Loonheffing bestaat uit:
  • Loonbelasting
  • Een bijdrage aan de zorgverzekering
  • Premies voor verschillende sociale volksverzekeringen, zoals de AOW, ANW en WLZ

Slide 15 - Slide

Iedereen die in Nederland werkt en salaris ontvangt, betaalt daar belasting over. Dit noem je inkomstenbelasting, loonheffing voor de werkgever.

De werkgever draagt de loonheffing direct af aan de fiscus (=belastingdienst). Soms kun je een deel terug vragen, wanneer je te veel hebt betaalt of te weinig verdient.

Slide 16 - Slide

Personeelskosten
Naast je salaris ontvangt een werknemer soms aan het einde van het jaar nog wat extra's als hij zijn werk goed heeft gedaan, dit noem je gratificatie

De werkgever is ook nog geld kwijt aan: Reiskosten, vakantietoeslag, pensioenpremies en bedrijfsopleidingen. Dit zijn de personeelskosten.

Slide 17 - Slide

Voorbeeld
Mark werkt 22 uur per week. Zijn brutoloon is €12 per uur. De vakantietoeslag bedraagt 8%. Met kerst ontvangt hij een gratificatie van €300. 

Het werkgeversaandeel in de premie van de sociale volksverzekeringen incl. pensioenpremie = 17,6%. Als reiskostenvergoeding ontvangt Mark €20 per maand.

Wat moet de werkgever van Mark betalen aan jaarlijkse personeelskosten?

Slide 18 - Slide

Wat zijn de jaarlijkse loonkosten voor de werkgever van Mark?
Brutoloon = 52 weken x 22 uur per week x €12 per uur =               €13.728
Vakantietoeslag = €13.728 : 100 x 8% =                                                  €1.098,24
Gratificatie =                                                                                                       €300              +
                                                                                                                                  €15.126,24
Sociale premies = €15.126,24 : 100 x 17,6% =                                        €2.662,22
Reiskosten = €20 x 12 =                                                                                 €240               +
Jaarlijkse personeelskosten =                                                                   €18.028,46

Slide 19 - Slide

Maken
Opdrachten 1 t/m 4 
Klaar? 
Afmaken opdrachten 90 + 91

Slide 20 - Slide

Volgende week dinsdag
  • Boeken mee! Geen boeken? Geen toegang tot de les.
  • Vergeet je rekenmachine niet.
  • Huiswerk is 90 + 91 (1) & 1 t/m 4 (2)

Slide 21 - Slide